ECLI:NL:RVS:2007:BA9282

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606042/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Woonwijken Roden en goedkeuring door de gemeenteraad van Noordenveld

Op 11 juli 2007 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over het bestemmingsplan "Woonwijken Roden" dat op 28 juli 2005 door de gemeenteraad van Noordenveld was vastgesteld. Het college van burgemeester en wethouders had op 12 juli 2005 een voorstel gedaan voor dit bestemmingsplan, dat vervolgens door de gemeenteraad werd goedgekeurd. De goedkeuring van het bestemmingsplan werd door de appellanten betwist, waarbij appellant sub 1 en appellanten sub 2 beroep instelden tegen de goedkeuring van rechtswege van het bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Drenthe. De Afdeling heeft de zaak op 12 juni 2007 ter zitting behandeld, waarbij de appellanten en de vertegenwoordigers van de gemeente en het college van gedeputeerde staten aanwezig waren.

De Afdeling oordeelde dat het bestemmingsplan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. Appellant sub 1 stelde dat de aanduiding "zakelijke dienstverlening" voor het perceel Nieuweweg 10c onterecht was, omdat dit perceel in een woonwijk ligt en een woonbestemming meer passend zou zijn. De gemeenteraad had echter overwogen dat de bestemming was afgestemd op het voormalige gebruik van het pand, dat diende als kantoor/werkplaats voor een waterleidingmaatschappij. De Afdeling concludeerde dat de gemeenteraad in redelijkheid had kunnen besluiten om geen woonbestemming toe te kennen aan het pand.

Appellante sub 2A voerde aan dat de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" ter plaatse van het Nijlandspark onterecht was, omdat de bebouwingsmogelijkheden te ruim waren. De Afdeling oordeelde dat de gemeenteraad de bestemmingsplanvoorschriften had aangepast naar aanleiding van de zienswijzen en dat de uitbreidingsmogelijkheden voldoende waren om te voorzien in de regionale behoefte. De Afdeling verklaarde het beroep van appellanten sub 2 niet-ontvankelijk, behoudens voor zover dit was ingediend door appellant sub 2A, en verklaarde de beroepen van appellant sub 1 en appellant sub 2A ongegrond.

Uitspraak

200606042/1.
Datum uitspraak: 11 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    [appellanten sub 2], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2005 heeft de gemeenteraad van Noordenveld, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 juli 2005, het bestemmingsplan "Woonwijken Roden" vastgesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 21 maart 2006, kenmerk RW/5.1/2005007852, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het college van burgemeester en wethouders heeft, op verzoek van verweerder en ter voldoening aan artikel 28, zesde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) medegedeeld dat het bestemmingsplan van rechtswege is goedgekeurd.
Tegen deze goedkeuring van rechtswege hebben appellant sub 1 bij brief van 15 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2006, en appellanten sub 2 bij brief van 6 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2006, beroep ingesteld. Appellanten sub 2 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 19 september 2006.
Bij brief van 5 december 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2007, waar appellant sub 1, in persoon en bijgestaan door mr. S.J.Th. Homan, advocaat te Utrecht, appellanten sub 2, in de personen van [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door B.K. Hendriks, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Noordenveld, vertegenwoordigd door mr. G.W. Kuiper, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Ontvankelijkheid
2.2.    Van appellanten sub 2 heeft alleen [appellant sub 2A] bedenkingen tegen het bestemmingsplan ingebracht bij verweerder.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de WRO, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten door degene die tegen het plan tijdig bedenkingen heeft ingebracht bij het college van gedeputeerde staten.
Dit is slechts anders, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest tijdig bedenkingen in te brengen.
Geen van deze omstandigheden doet zich voor. Het beroep van [appellanten sub 2] is dan ook niet-ontvankelijk behoudens voor zover het is ingediend door [appellant sub 2A ] zelf.
Toetsingskader
2.3.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) dient te worden bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast dient er op toe te worden gezien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het goedkeuringsbesluit van rechtswege overgaan, indien moet worden geoordeeld dat het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening had moeten worden geacht, dan wel dat het recht anderszins onjuist is toegepast.
Het plan
2.4.    Het bestemmingsplan "Woonwijken Roden" (hierna: het plan) voorziet in een actualisatie van het geldende planologische regime voor de woonwijken van de kern Roden. Het plan is hoofdzakelijk consoliderend van aard.
Het beroep van [appellant sub 1]
Het standpunt van appellant
2.5.    Appellant stelt in beroep dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan de aanduiding "zakelijke dienstverlening" voor het plandeel met de bestemming "Woongebied" ter plaatse van het perceel Nieuweweg 10c. Hij voert hiertoe onder meer aan dat, gelet op de ligging van het perceel in een woonwijk, een woonbestemming de meest passende bestemming is. Subsidiair stelt appellant zich op het standpunt dat aan de aanduiding "zakelijke dienstverlening" onnodig beperkende voorwaarden zijn verbonden. Zo zijn volgens appellant onder meer de parkeer- en opslagmogelijkheden onvoldoende.
Het standpunt van de gemeenteraad
2.6.    De gemeenteraad heeft de aanduiding vastgesteld en heeft daartoe overwogen dat de toegekende bestemmingsregeling is afgestemd op het voormalige gebruik. Volgens de gemeenteraad ondervindt de buurt overlast van de stalling van voertuigen die geen relatie hebben met de op het perceel Nieuweweg 10c uit te oefenen functie.
De vaststelling van de feiten
2.7.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.7.1.    Het perceel Nieuweweg 10c heeft de bestemming "Woongebied" en de aanduiding "zakelijke dienstverlening".
2.7.2.    Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de plankaart voor "Woongebied" aangewezen gronden bestemd voor wonen en tevens voor zakelijke dienstverlening, uitsluitend voor zover de gronden zijn aangegeven met "zakelijke dienstverlening".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, voor zover thans van belang, omvat de aanduiding "zakelijke dienstverlening" op het perceel Nieuweweg 10c uitsluitend het bedrijfsmatig verlenen van diensten door een reclamebureau, architectenbureau of naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, kantoor of praktijkruimte, met dien verstande dat een groepspraktijk is uitgesloten. Ten behoeve van bezoekers mogen maximaal twee parkeerplaatsen aan de voorzijde van het pand worden gerealiseerd. Het perceel Nieuweweg 10c mag niet worden bewoond en het is niet toegestaan op het perceel Nieuweweg 10c voertuigen te stallen die geen relatie hebben met de in het pand Nieuweweg 10c uit te oefenen functie. Voorts is het niet toegestaan buiten het pand Nieuweweg 10c goederen op te slaan.
2.7.3.    In zijn reactie op de ingebrachte zienswijzen heeft het gemeentebestuur aangegeven dat het pand op het betrokken perceel in het verleden is opgericht als bijgebouw bij de huidige woning Nieuweweg 10b. Het bijgebouw diende volgens het gemeentebestuur als kantoor/werkplaats voor de waterleidingmaatschappij en de woning Nieuweweg 10b als dienstwoning. Bewoning van bijgebouwen ligt volgens het gemeentebestuur niet voor de hand vanwege de omstandigheid dat veelal niet wordt voldaan aan de bouwtechnische eisen. Het toekennen van een woonbestemming aan het pand Nieuweweg 10c leidt volgens het gemeentebestuur tot het aanmerken van het bijgebouw als hoofdgebouw. Volgens het gemeentebestuur dient te worden uitgegaan van het voormalige gebruik als werkplaats. In zijn reactie op de ingebrachte bedenkingen wijst het gemeentebestuur erop dat het perceel thans wordt gebruikt als stallingruimte voor voertuigen die met het pand geen enkele relatie hebben.
Het oordeel van de Afdeling
2.8.    Niet is betwist dat het pand Nieuweweg 10c is opgericht als bijgebouw dat diende als kantoor/werkplaats bij een waterleidingmaatschappij. Voorts is ter zitting komen vast te staan dat het pand Nieuweweg 10c reeds enige tijd niet wordt gebruikt, zodat van bestaand gebruik derhalve geen sprake is. De Afdeling stelt vast dat de gemeenteraad bij het toekennen van een passende bestemmingsregeling is uitgegaan van het voormalige gebruik van het voornoemde pand. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder zich onder de genoemde omstandigheden in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om ter plaatse van het perceel Nieuweweg 10c een woonbestemming toe te kennen. Voor zover appellant een vergelijking maakt met de nabijgelegen woningen overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat die situaties zodanig overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat om deze reden niet behoefde te worden ingestemd met de aan het perceel Nieuweweg 10c toegekende bestemmingsregeling. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de door appellant bedoelde woningen in de omgeving zijn opgericht met het oogmerk om deze panden te bewonen. Van een dergelijk oogmerk is bij de bouw van het pand Nieuweweg 10c geen sprake geweest.
Ten aanzien van de aan de aanduiding "zakelijke dienstverlening" verbonden voorwaarden overweegt de Afdeling dat verweerder, ter voorkoming van overlast voor omwonenden, hiermee in redelijkheid heeft kunnen instemmen. Hoewel niet kan worden ontkend dat de in artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften opgenomen voorwaarden ten aanzien van parkeren en opslag van goederen, ertoe leiden dat niet iedere vorm van zakelijke dienstverlening in het betrokken pand mogelijk is, biedt de bestemmingsregeling afdoende mogelijkheden om te oordelen dat, zoals verweerder heeft gedaan, niet aannemelijk is dat de aan het perceel Nieuweweg 10c toegekende bestemmingsregeling niet binnen de planperiode kan worden verwezenlijkt.
2.8.1.    In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de aanduiding "zakelijke dienstverlening" voor het plandeel met de bestemming "Woongebied" ter plaatse van het perceel Nieuweweg 10c in strijd met een goede ruimtelijke ordening moest worden geacht dan wel anderszins in strijd is met het recht. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2A]
Het standpunt van appellante
2.9.    Appellante stelt in beroep dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" ter plaatse van het Nijlandspark. Zij voert hiertoe aan dat de gegrondverklaring van de zienswijze niet dienovereenkomstig op de plankaart is verwerkt. Volgens appellante zijn de bebouwingsmogelijkheden die het plan biedt te ruim.
Het standpunt van de gemeenteraad
2.10.    De gemeenteraad heeft het plandeel vastgesteld en heeft overwogen dat enige uitbreidingsmogelijkheden noodzakelijk zijn om te voorzien in de regionale behoefte. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat de uitbreidingsmogelijkheden geen aantasting opleveren van de bestaande stedenbouwkundige structuur. Volgens de gemeenteraad is het wenselijk om de bebouwing die met toepassing van een vrijstelling ex artikel 19 van de WRO is verwezenlijkt op te nemen in het bebouwingsvlak.
De vaststelling van de feiten
2.11.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.11.1.    De gronden van het desbetreffende plandeel hebben de bestemming "Maatschappelijke doeleinden".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de plankaart voor "Maatschappelijke doeleinden" aangewezen gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften, gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bepalingen:
1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
(…);
4. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 12 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
(…).
Ingevolge artikel 4, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften, geldt voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dat:
1. de bouwhoogte niet meer dan 12 m bedraagt;
(…);
3. niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd.
2.11.2.    Uit de plankaart volgt een te bebouwen oppervlakte van ongeveer 1.420 m².
2.11.3.    In het voorheen geldende bestemmingsplan "Kern Roden" is voor de gronden met de bestemming "Terreinen ten dienste van dagrekreatie met bijbehorende gebouwen, L" ter plaatse van het Nijlandspark een bouwblok van 1.000 m² opgenomen.
2.11.4.    Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Kern Roden" geldt op de gronden met de bestemming "Terreinen ten dienste van dagrekreatie met bijbehorende gebouwen, L" ten aanzien van gebouwen dat:
a. zij slechts mogen worden gebouwd binnen het bebouwingsvlak;
b. de op de plankaart aangegeven bouwhoogten in acht genomen dienen te worden;
c. ten hoogste het op de plankaart aangegeven percentage van het bebouwingsvlak mag worden bebouwd.
Op de plankaart staat voor het desbetreffende bouwblok van 1.000 m² een bebouwingspercentage aangegeven van 80% en een bouwhoogte van maximaal 8,5 meter.
2.11.5.    Volgens de stukken is met toepassing van een vrijstelling ex artikel 19 van de WRO (buiten het bouwblok) een dojo opgericht met een oppervlakte van 226 m².
2.11.6.    In zijn reactie op de ingebrachte zienswijzen wijst het gemeentebestuur erop dat tengevolge van het deels gegrond verklaren van de door appellante ingediende zienswijze het bouwvlak in het plan in omvang is teruggebracht ten opzichte van het ontwerp-plan. Voorts stelt het gemeentebestuur zich op het standpunt dat aan het betrokken plandeel een bestemming is toegekend overeenkomstig het huidige gebruik en dat er ruimte dient te zijn voor enige uitbreidingen. In zijn reactie op de ingebrachte bedenkingen heeft het gemeentebestuur uiteengezet dat onder het voorheen geldende planologische regime 1.026 m² aan oppervlakte mag worden bebouwd, bestaande uit een oppervlakte van 80% van 1.000 m² op grond van het bestemmingsplan en 226 m², welke laatste oppervlakte door middel van de toepassing van een vrijstelling reeds is bebouwd.
Het oordeel van de Afdeling
2.12.    Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van de Afdeling komen vast te staan dat de gemeenteraad de bestemmingsplanvoorschriften alsmede de plankaart heeft aangepast naar aanleiding van de door appellante ingediende zienswijze. De Afdeling deelt het standpunt van appellante dat de plankaart niet overeenkomstig de gedeeltelijke gegrondverklaring van de zienswijze is aangepast dan ook niet. De omstandigheid dat naar de mening van appellante desondanks niet voldoende tegemoet is gekomen aan haar bezwaren, leidt niet tot de conclusie dat de bezwaren van appellante onvoldoende zijn betrokken bij de planvaststelling. De gedeeltelijke gegrondverklaring van haar zienswijze betekent immers niet dat in het plan per definitie geen uitbreidingsmogelijkheden meer kunnen worden opgenomen.
2.12.1.    Ten aanzien van de uitbreidingsmogelijkheden stelt de Afdeling vast dat, gelet op het bepaalde in artikel 4 van de planvoorschriften gelezen in samenhang met de plankaart, de gezamenlijke oppervlakte aan bouwwerken ter plaatse van het Nijlandspark kan worden uitgebreid tot maximaal 1.420 m². Gelet hierop is, nu onder het voorheen geldende bestemmingsplan "Kern Roden" een oppervlakte van maximaal 800 m² oppervlakte kan worden bebouwd en tevens op grond van een vrijstelling 226 m² oppervlakte is bebouwd, sprake van een toename van bouwmogelijkheden van ongeveer 400 m². Hoewel niet kan worden ontkend dat sprake is van een niet onaanzienlijke uitbreidingsmogelijkheid, heeft het gemeentebestuur voldoende aannemelijk gemaakt dat deze van belang is om te kunnen voorzien in de regionale behoefte. In dit kader is voorts van belang dat ter zitting is gebleken dat concrete plannen bestaan voor uitbreiding van de sportzaal. Voor zover appellante stelt dat deze bestemmingsregeling ten onrechte te ruime uitbreidingsmogelijkheden biedt ten opzichte van het voorheen geldende plan, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt. Dat sprake is van een hoofdzakelijk consoliderend plan, maakt dit, gegeven het feit dat de bestemming ligt in het verlengde van wat onder het voorheen geldende regime al mogelijk was en slechts een uitbreidingsmogelijkheid van de bebouwing betreft, niet anders.
2.12.2.    In hetgeen [appellant sub 2A] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening behoefde te worden geacht dan wel anderszins in strijd is met het recht. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep van [appellanten sub 2] niet-ontvankelijk, behoudens voor zover dit is ingediend door [appellant sub 2A];
II.    verklaart het beroep van [appellant sub 1] en het beroep van [appellanten sub 2], voor zover dit is ingediend door [appellant sub 2A], ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven     w.g. Neuwahl
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2007
280-500.