ECLI:NL:RVS:2007:BA9278

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200608706/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over planschadevergoeding aan de Minister van Verkeer en Waterstaat

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Verkeer en Waterstaat tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had bepaald dat de Minister aan de wederpartij een schadevergoeding van € 9.000,00 moest betalen wegens planschade die het gevolg was van de plaatsing van geluidschermen langs de spoorlijn Zevenaar-Emmerich. De Minister had eerder op 11 november 2004 een besluit genomen waarin hij een schadevergoeding van € 14.312,00 toekende, maar het verzoek om schadevergoeding voor het overige afwees. De wederpartij stelde dat hij schade had geleden door waardevermindering van zijn woning door verminderd uitzicht als gevolg van de geluidschermen.

De rechtbank oordeelde dat de Minister ten onrechte het verzoek om schadevergoeding had afgewezen, omdat de wederpartij door de vrijstelling voor de bouw van een brug in een nadeliger planologische situatie was geraakt. De Minister ging in hoger beroep en betoogde dat de rechtbank onterecht had geoordeeld dat de wederpartij schade had geleden als gevolg van de vrijstelling. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de schade het gevolg was van de vrijstelling. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de schadevergoeding betrof, maar bevestigde wel dat de Minister een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen over de vraag of de schade voor vergoeding in aanmerking kwam.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Minister om bij het nemen van besluiten rekening te houden met de gevolgen van eerdere besluiten en de planologische context. De Afdeling concludeerde dat de Minister het onttrekkingbesluit van 3 april 2002 ten onrechte niet had betrokken in de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding. De zaak werd terugverwezen naar de Minister voor een nieuwe beslissing op bezwaar.

Uitspraak

200608706/1.
Datum uitspraak: 11 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Verkeer en Waterstaat,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/184 van de rechtbank Arnhem van 20 oktober 2006 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats], gemeente Zevenaar,
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2004 heeft appellant (hierna: de Minister) ter vergoeding van planschade aan [wederpartij] € 14.312,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2001, toegekend en zijn verzoek om schadevergoeding voor het overige afgewezen.
Bij besluit van 2 december 2005 heeft de Minister het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 oktober 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het besluit van 11 november 2004 herroepen voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding betreffende de oprichting van geluidschermen en bepaald dat de Minister aan [wederpartij] een schadevergoeding is verschuldigd ter hoogte van € 9.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 februari 2001. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Minister bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 1 december 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 december 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 24 januari 2007 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de Minister. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2007, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. B.P.M. van Ravels, advocaat te Breda, en [wederpartij] zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Volgens artikel 2 van de Regeling Nadeelcompensatie Betuweroute (Stcrt. 1996, nr. 189; hierna: de Regeling), voor zover hier van belang, kent de Minister op verzoek van degene die schade lijdt, of zal lijden, als gevolg van het onherroepelijke Tracébesluit Betuweroute, alsmede hieruit voortvloeiende besluiten van bestuursorganen en rechtmatige uitvoeringshandelingen, een vergoeding naar billijkheid toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de verzoeker behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet, of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.
2.2.    [wederpartij] stelt schade te hebben geleden in de vorm van - voor zover thans van belang - waardevermindering van zijn woning aan de [locatie] te [plaats]. De waardevermindering is volgens [wederpartij] het gevolg van verminderd uitzicht wegens de plaatsing van geluidschermen langs de spoorlijn Zevenaar-Emmerich ter hoogte van zijn woning.
2.3.    Bij de beslissing op bezwaar heeft de Minister zijn primaire besluit gehandhaafd. Voor de gronden van die beslissing heeft hij verwezen naar het advies van de bezwaarcommissie van 25 november 2005. In dit advies is onder meer gesteld dat voor de beoordeling of [wederpartij] door verlies van uitzicht ten gevolge van de plaatsing van geluidschermen langs de spoorlijn Zevenaar-Emmerich nabij zijn perceel, in aanmerking komt voor vergoeding van planschade, een planologische vergelijking moet worden gemaakt tussen het door de gemeenteraad op 24 april 2002 vastgestelde en door het college van gedeputeerde staten van Gelderland bij besluit van 19 november 2002 goedgekeurde bestemmingsplan "Betuweroute gemeente Zevenaar", dat op 23 januari 2003 in werking is getreden, en het daarvoor geldende bestemmingsplan "Buitengebied Zevenaar", dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 21 augustus 1974 en door het college van gedeputeerde staten van Gelderland is goedgekeurd bij besluit van 7 januari 1976. Nu uit die vergelijking blijkt dat de plaatsing van geluidschermen nabij het perceel zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Betuweroute gemeente Zevenaar" ook mogelijk was op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied Zevenaar" is er geen sprake van een planologisch nadeliger situatie en lijdt [wederpartij] door het oprichten van de geluidschermen geen schade die op de voet van de Regeling voor vergoeding in aanmerking komt, aldus de Minister.
2.4.    Ook de rechtbank heeft overwogen, voor zover thans van belang, dat zowel het bestemmingsplan "Buitengebied Zevenaar" als het bestemmingsplan "Betuweroute gemeente Zevenaar" de oprichting van geluidschermen ter hoogte van het perceel toestaat, zodat uit een vergelijking van die planologische regimes in beginsel niet volgt dat [wederpartij] in een planologisch nadeliger situatie is geraakt. Aan oprichting van de geluidschermen stond echter artikel 36, tweede lid, van de Spoorwegwet in de weg. In dat artikel is bepaald dat binnen een afstand van 500 meter van een openbare overweg het uitzicht vrij dient te blijven. Die belemmering is volgens de rechtbank eerst opgeheven door de bij besluit van 23 februari 2000 krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) verleende vrijstelling (hierna: de vrijstelling) ten behoeve van de oprichting van een voetgangers- en fietsbrug over de spoorlijn Zevenaar-Emmerich. De Minister heeft volgens de rechtbank miskend dat de vrijstelling voor [wederpartij] een nieuw planologisch regime is, waardoor hij in een nadeliger planologische situatie is geraakt en als gevolg daarvan schade heeft geleden.
Die schade is in het ten behoeve van het besluit van 11 november 2004 opgestelde advies van de schadecommissie Betuweroute begroot op € 9.000,00. De rechtbank heeft aanleiding gezien zelf in de zaak te voorzien en bepaald dat de Minister dit bedrag als schadevergoeding aan [wederpartij] is verschuldigd.
2.5.    De Minister betoogt allereerst, samengevat, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door [wederpartij] gestelde uitzichtschade het gevolg is van de vrijstelling.
2.5.1.    De Afdeling overweegt als volgt.
Het voorheen ter plaatse geldende planologische regime, zoals vervat in het bestemmingsplan "Buitengebied Zevenaar", vormde geen belemmering voor de oprichting van geluidschermen langs de spoorweg Zevenaar-Emmerich. In die zin is er geen sprake van een planologische verslechtering ten opzichte van het als gevolg van het bestemmingsplan "Betuweroute gemeente Zevenaar" geldende planologische regime. Op de datum van inwerkingtreding, 23 januari 2003, van het bestemmingsplan "Betuweroute gemeente Zevenaar" stond artikel 36, tweede lid, van de Spoorwegwet niet langer aan de oprichting van het geluidscherm in de weg, omdat bij besluit van 3 april 2002 de spoorwegovergang aan het Kloosterpad aan de openbaarheid is onttrokken.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de bij besluit van 23 februari 2000 verleende vrijstelling voor de bouw van een voetgangers- en fietsbrug de belemmering voor het oprichten van geluidschermen ter plaatse heeft opgeheven. Het besluit tot vrijstelling leidde op zichzelf niet tot opheffing van de spoorwegovergang. Daar was een besluit tot onttrekking van de spoorwegovergang aan de openbaarheid voor nodig. De Minister heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat [wederpartij] geen schade heeft geleden als gevolg van de vrijstelling.
2.6.    Het hoger beroep is in zoverre gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank daarin heeft bepaald dat de Minister aan [wederpartij] een schadevergoeding is verschuldigd ter hoogte van € 9.000,00. De overige door de Minister aangevoerde grondden behoeven geen bespreking.
2.7.    De Afdeling is, gelet op het navolgende, van oordeel dat de vernietiging van de beslissing op bezwaar, voor zover het de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding in verband met de plaatsing van geluidschermen betreft, niettemin in stand dient te blijven.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 16 maart 2005 in zaak no.
200404777/1(NJB 2005, 248), dient, in die gevallen waarin de gestelde schade niet kan worden aangemerkt als een rechtstreeks gevolg van het Tracébesluit Betuweroute, maar wel van daaruit voorvloeiende besluiten of uitvoeringshandelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Regeling, een verzoek om schadevergoeding (mede) te worden aangemerkt als een verzoek om nadeelcompensatie, waarbij alsdan onder meer de vraag dient te worden beantwoord of sprake is van buiten het normale maatschappelijke risico vallende en op een beperkte groep burgers drukkende schade.
Nu, gelijk de Minister ter zitting heeft betoogd, de gestelde uitzichtschade door de plaatsing van de geluidschermen het rechtstreeks gevolg is van het besluit tot onttrekking van de overweg aan de openbaarheid, welk besluit onmiskenbaar voortvloeit uit het Tracébesluit Betuweroute, heeft de Minister het onttrekkingbesluit van 3 april 2002 ten onrechte niet in de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding op grond van de Regeling betrokken.
2.8.    De uitspraak van de rechtbank komt in zoverre, zij het op andere gronden, voor bevestiging in aanmerking. De Minister zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen en daarbij in het bijzonder in moeten gaan op de vraag of de door [wederpartij] gestelde uitzichtschade ten gevolge van het besluit van 3 april 2002 op de voet van artikel 2, eerste lid, van de Regeling voor vergoeding in aanmerking komt, waarbij van belang is of deze kan worden gekwalificeerd als buiten het normale maatschappelijke risico vallende en op een beperkte groep burgers drukkende schade.
2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 oktober 2006 in zaak no. AWB 06/184, voor zover daarin is bepaald dat de Minister aan [wederpartij] een schadevergoeding is verschuldigd ter hoogte van € 9.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 februari 2001;
III.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem voor zover het besluit van 2 december 2005, kenmerk BR/Bezw/2045290/20553596, is vernietigd, voor zover daarbij het verzoek om schadevergoeding in verband met de plaatsing van de geluidschermen is afgewezen;
IV.    bepaalt dat de Minister in zoverre een nieuwe beslissing op bezwaar neemt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Planken
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2007
299/85-507.