ECLI:NL:RVS:2007:BA9257

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605833/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • R.H. Lauwaars
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Slagharen Rondweg en goedkeuring door de provincie Overijssel

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Slagharen Rondweg" door de gemeenteraad van Hardenberg, vastgesteld op 20 oktober 2005. Het college van gedeputeerde staten van Overijssel heeft op 13 juni 2006 besloten om goedkeuring te verlenen aan dit bestemmingsplan. Appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoeren dat de rondweg onnodig is en dat de verkeersmetingen niet representatief zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 juni 2007 behandeld. De Afdeling overweegt dat het besluit van de provincie in strijd is met de wet, omdat het bestemmingsplan van rechtswege goedgekeurd was en de provincie dit niet had mogen intrekken. De Afdeling vernietigt het besluit van 13 juni 2006 en verklaart het beroep van appellanten ongegrond voor zover dit gericht is tegen de goedkeuring van rechtswege. De Afdeling concludeert dat het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de goedkeuring rechtmatig is. De proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

200605833/1.
Datum uitspraak: 11 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats]
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 oktober 2005 heeft de gemeenteraad van Hardenberg, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 september 2005, het bestemmingsplan "Slagharen Rondweg" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 juni 2006, kenmerk RWB/2005/3667, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 8 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 8 september 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van het college van burgemeester en wethouders. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door L. Zandman, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2.    De Afdeling overweegt ten aanzien van het bestreden besluit van verweerder het volgende. Behoudens in het geval als bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en in het geval dat geen bedenkingen zijn ingediend tegen het vastgestelde plan, welke gevallen zich hier niet voordoen, wordt ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in samenhang met artikel 28, tweede lid, van de WRO, een besluit tot goedkeuring geacht te zijn genomen, indien binnen zes maanden na afloop van de termijn van terinzagelegging van het vastgestelde plan geen besluit omtrent goedkeuring is bekendgemaakt aan het bestuursorgaan dat het aan goedkeuring onderworpen besluit heeft genomen. Ingevolge artikel 10:29, tweede lid, van de Awb kan de goedkeuring niet worden ingetrokken.
Blijkens de stukken liep de termijn van terinzagelegging van het vastgestelde plan af op 7 december 2005. De omstandigheid dat in de publicaties is vermeld dat het vastgestelde plan gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen, derhalve van 10 november 2005 tot en met 21 december 2005, maakt dit niet anders, aangezien een terinzagelegging gedurende een langere termijn geen invloed heeft op de termijn als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de WRO. Derhalve eindigde de bedoelde termijn voor bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring van dit plan op 7 juni 2006. Het besluit omtrent goedkeuring is evenwel eerst op 13 juni 2006 genomen en eerst op 19 juni 2006 aan de gemeenteraad van Hardenberg bekendgemaakt.
Gelet hierop is ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Awb, in samenhang met artikel 28, tweede lid, van de WRO, het plan van rechtswege goedgekeurd. Nu het plan van rechtswege is goedgekeurd, is de Afdeling van oordeel dat verweerder door dit bij zijn besluit van 13 juni 2006 te vervangen, hetgeen de facto neerkomt op een intrekking van de goedkeuring van rechtswege, in strijd met het bepaalde in artikel 10:29, tweede lid, van de Awb heeft gehandeld.
Het beroep is gegrond, zodat het besluit van 13 juni 2006 dient te worden vernietigd.
Het beroep van appellanten wordt geacht mede te zijn gericht tegen de goedkeuring van rechtswege.
Toetsingskader
2.3.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb dient te worden bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast dient er op toe te worden gezien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het goedkeuringsbesluit van rechtswege overgaan, indien moet worden geoordeeld dat het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening had moeten worden geacht dan wel dat het recht anderszins onjuist is toegepast.
Procedurele aspecten
2.4.    Anders dan appellanten, ziet de Afdeling in de omstandigheid dat het plan dezelfde naam heeft als het vorige bestemmingsplan geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.5.    Appellanten stellen voorts dat een bij het raadsvoorstel van 27 september 2005 behorende notitie die gaat over de inspraakmogelijkheden met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden voor de aanleg van de nieuwe weg en over de hoeveelheid en de plaats van de te kappen bomen ten onrechte niet met het vastgestelde plan ter inzage is gelegd.
Ingevolge artikel 26 van de WRO wordt het vastgestelde bestemmingsplan voor een periode van ten minste vier weken voor een ieder ter inzage gelegd. De bestemmingsplanprocedure wordt gekenmerkt door een getrapt stelsel, waarbij het inbrengen van zienswijzen en bedenkingen in beginsel een vereiste is om beroep in te kunnen stellen. Teneinde de betrokkene in staat te stellen om tegen het plan, zoals dat door de gemeenteraad is vastgesteld, gemotiveerd bedenkingen bij verweerder te kunnen inbrengen, is vereist dat niet alleen het plan ter inzage wordt gelegd, doch tevens de daarop betrekking hebbende stukken. De Afdeling overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat appellanten in hun belangen zijn geschaad doordat bovengenoemde notitie niet met het vastgestelde plan ter inzage is gelegd, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat het plan onzorgvuldig tot stand is gekomen.
2.6.    Appellanten betogen voorts dat niet is gebleken dat het ingevolge  artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985) vereiste overleg heeft plaatsgevonden. Dit betoog faalt, nu uit de plantoelichting blijkt dat het gemeentebestuur inzake het onderhavige plan overleg heeft gevoerd met de dienst Ruimte, Wonen en Bereikbaarheid van de provincie Overijssel, Natuur en Milieu Overijssel, het waterschap Velt en Vecht, Regio Oost van de VROM-inspectie, Regio Zwolle van de Kamer van Koophandel, Waterleidingbedrijf Vitens, de brandweer van de gemeente Hardenberg, de Nederlandse Aardolie Maatschappij BV, Het Oversticht en district Noord van de N.V. Nederlandse Gasunie en niet is gebleken dat overleg met andere diensten noodzakelijk was voor een verantwoorde voorbereiding van het plan.
2.7.     Appellanten betogen daarnaast dat verweerder de schriftelijke toelichting op hun bedenkingen, die zij ten behoeve van de hoorzitting hebben ingediend, ten onrechte niet bij de beoordeling heeft betrokken. Dit bezwaar van formele aard kan, nu het plan van rechtswege is goedgekeurd, niet tot vernietiging leiden. Om dezelfde reden kan het bezwaar van appellanten, dat hun bedenking ten aanzien van de bomenkap ten onrechte niet gegrond is verklaard en dat verweerder in het gegrond verklaren van de bedenking van [partij] inzake het kappen van bomen aanleiding had moeten zien goedkeuring te onthouden aan een deel van het plan, evenmin tot vernietiging leiden.
Standpunt van appellanten
2.8.    Appellanten betogen dat het plan ten onrechte is goedgekeurd. Zij voeren hiertoe aan dat de Herenstraat niet onveilig is en ook niet ontlast hoeft te worden, zodat er geen noodzaak bestaat de rondweg aan te leggen.  Bovendien geven de door de gemeente uitgevoerde verkeersmetingen geen reëel beeld van de situatie, aldus appellanten. Verder wordt naar de mening van appellanten het woongenot van bewoners van woningen in de omgeving van de rondweg aangetast, zal de geluidsbelasting van deze woningen vanwege de weg toenemen en zullen verkeersonveilige situaties op de rondweg ontstaan ter plaatse van de aansluitingen van de aanliggende percelen. Bovendien vrezen appellanten dat de aanleg van de rondweg zal leiden tot sluipverkeer op de Witmanweg waardoor deze weg verkeersonveilig zal worden. Voorts zijn de alternatieven onvoldoende onderzocht en is het plan in strijd met het provinciale beleid, aangezien in het Streekplan Overijssel 2000+ staat dat de provincie terughoudend is met betrekking tot de aanleg van nieuwe wegen. Appellanten stellen voorts dat de echte reden van de aanleg van de rondweg is gelegen in het ontsluiten van het te realiseren woonwerkgebied "Moeshoek", terwijl deze uitbreiding in strijd is met het Streekplan Overijssel 2000+ aangezien dit geen grootschalige uitbreiding toelaat.
Verder hebben appellanten ernstige bezwaren tegen het kappen van waardevolle bomen, waaronder enkele eiken, ten gevolge van de aanleg van de nieuwe weg. Op kaart KV01-01 staat aangegeven welke bomen dienen te worden gekapt. Het gehanteerde uitgangspunt dat enkel de plankaart en de voorschriften deel uitmaken van het bestemmingsplan leidt er toe dat deze kaart geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan en daardoor de kap van in het plangebied aanwezige bomen niet expliciet in het plan aan de orde is geweest. Dit betekent volgens appellanten dat alsnog een kapvergunning moet worden aangevraagd, gelet op het bepaalde in artikel 4.4.2 van de APV van de gemeente Hardenberg (hierna: de APV).
Appellanten stellen bovendien dat het plan in strijd is met de rechtszekerheid, aangezien uit het globale plan niet kan worden opgemaakt hoe de rondweg precies zal worden gesitueerd en derhalve onduidelijk is welke bomen moeten worden gekapt.
Verder heeft volgens appellanten het ingevolge artikel 9 van het Bro 1985 vereiste onderzoek niet plaatsgevonden en is evenmin een onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet verricht. Voorts is het onderzoek naar luchtkwaliteit gebaseerd op berekeningen in plaats van metingen en is in het plan niet het dwarsprofiel van de rondweg weergegeven, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro 1985.
Vaststelling van de feiten
2.9.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.9.1.    Het plan is opgesteld om de aanleg van een rondweg aan de westkant van Slagharen mogelijk te maken. De rondweg zal de lokale verbinding gaan vormen tussen de Coevorderweg en de Herenstraat. Met de aanleg van de rondweg wordt beoogd het doorgaande verkeer uit de Herenstraat te weren om aldus aan die straat een verblijfsfunctie te kunnen geven.
2.9.2.    Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn de op de plankaart voor verkeersgebied aangewezen gronden bestemd voor wegen met een functie voor doorgaand verkeer, fiets- en voetpaden, verkeersvoorzieningen, groenvoorzieningen en water. Van de wegen bedraagt het aantal rijstroken niet meer dan twee.
2.9.3.    Hoofdstuk 4 van de plantoelichting vermeldt dat de weg wordt uitgevoerd als een enkelbaans tweestrooksweg met een verharding bestaande uit asfalt. De weg zal worden aangeduid als voorrangsweg met een snelheidsregime van 60 km/uur. Even ten noorden van de aansluiting Tweede Blokweg/Herenstraat sluit de rondweg aan op de N852/Herenstraat. De Herenstraat wordt vervolgens haaks op deze verbinding aangesloten. De rondweg buigt vanaf dit punt af in zuidelijke richting, waar de Witmanweg wordt gekruist. Bij de vormgeving wordt verder rekening gehouden met het behoud van de aldaar aanwezige waardevolle bomen en om de snelheid van het autoverkeer op de rondweg te beperken worden verkeersremmende maatregelen toegepast, aldus de plantoelichting. Na de kruising met de Witmanweg loopt het tracé gebogen af naar de kruising met de Moeshoekweg. Het ten oosten van dit wegvak gelegen woongebied wordt direct ontsloten via twee ontsluitingspunten. De naar de rondweg gelegen woningen worden niet direct op de rondweg ontsloten. Bij de kruising met de Moeshoekweg sluit het tracé aan op het bestaande deel van de rondweg (Weverijweg).
In hoofdstuk 4 van de plantoelichting staat voorts dat in 1998 een verkeersonderzoek is gehouden waaruit naar voren is gekomen dat op het telpunt tussen de kerk en de Coevorderweg de etmaalintensiteit 6500 motorvoertuigen bedroeg. Verder is uit het onderzoek gebleken dat bijna 50% van het verkeer in de Herenstraat als doorgaand verkeer moet worden beschouwd. In november 2000 en januari 2002 zijn opnieuw tellingen gehouden op de komgrens; beide keren was de intensiteit daar ongeveer 6000 motorvoertuigen per etmaal, aldus de plantoelichting.
2.9.4.    In het Structuurplan Slagharen-West dat op 24 april 2003 is vastgesteld (hierna: het Structuurplan) staat, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
In het Intergemeentelijk Structuurplan Avereest, Gramsbergen van 1985 en de Structuurschets Slagharen 1987 was al sprake van een westelijke omleidingsweg. Hierdoor zou het verkeer door de Herenstraat afnemen, zou de Herenstraat heringericht kunnen worden en de winkelfunctie en het verblijfsklimaat verbeterd kunnen worden. Uit verschillende verkeersonderzoeken blijkt dat het aandeel doorgaand verkeer op de Herenstraat 50 à 60 % bedraagt. Het percentage vrachtverkeer bedraagt ongeveer 12%. Als de N852 - in het dorp Slagharen, de Herenstraat - niet wordt ingericht als erftoegangsweg neemt de verkeersintensiteit met ongeveer 20% toe tot het jaar 2010. Het verkeersprobleem in de Herenstraat is derhalve nog steeds aanwezig en zal, als er niets gebeurt, alleen maar toenemen, aldus het Structuurplan. In het vastgestelde wegcategoriseringsplan van de provincie Overijssel is de N852 nog als gebiedsontsluitingsweg B aangemerkt, een weg die in de huidige situatie een relatief belangrijke verkeersfunctie vervult. Nader onderzoek door de provincie Overijssel heeft echter uitgewezen dat in het kader van "Duurzaam veilig" een functie als erftoegangsweg voor de N852 de meest gewenste functie is, aldus het Structuurplan.
In paragraaf 4.3.1. van het Streekplan Overijssel 2000+ staat als doel- en taakstelling onder meer dat de provincie terughoudend is met betrekking tot de aanleg van nieuwe wegen.
2.9.5.    Bügel Hajema Adviseurs heeft onderzoek verricht naar de in het plangebied aanwezige natuurwaarden en haar conclusies neergelegd in het "Advies Flora- en faunawet Slagharen-West" van 15 juni 2004 (hierna: het advies). In het advies staat dat het plangebied geen onderdeel is van en niet grenst aan een in het kader van de Vogelrichtlijn of Habitatrichtlijn aangewezen gebied, ecologische hoofdstructuur of natuurmonument. In het advies wordt geconcludeerd, voor zover thans van belang, dat in de soortengroepen vaatplanten, reptielen, vissen, libellen, dagvlinders en kevers geen beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, dat broed- en wintervogels niet in hun voortbestaan zullen worden bedreigd door de bouwactiviteiten, dat nader onderzoek zal moeten worden verricht naar het mogelijk voorkomen van verblijfplaatsen van vleermuizen voordat bomen worden gekapt of het in het plangebied aanwezige trafohuisje wordt gesloopt en dat een ontheffing dient te worden aangevraagd voor het vernietigen van verblijfplaatsen en het doden van exemplaren van de soorten gewone bosspitsmuis, tweekleurige bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, rosse woelmuis, veldmuis, aardmuis, dwergmuis, bosmuis.
2.9.6.    In paragraaf 5.7 van de plantoelichting staat dat de luchtkwaliteit langs de wegen in en rond het plangebied is berekend aan de hand van het rekenmodel CAR II (versie 4.0) op basis van de verkeersgegevens. Aan de hand van deze berekening is geconcludeerd dat door de aan te leggen rondweg geen grenswaarden of plandrempels worden overschreden.
In hoofdstuk 7 van de plantoelichting staat onder het kopje "Economische uitvoerbaarheid" dat voor de rondweg binnen de Algemene Dienst een krediet beschikbaar zal worden gesteld waarvan de dekking voor een groot deel plaats heeft uit middelen van de Algemene Dienst, terwijl vanuit de afzonderlijke grondexploitatie van het structuurplan Slagharen (woongebied Moeshoek en noordelijk woongebied) eveneens een bijdrage voor de rondweg wordt geleverd.
2.9.7.    Kaart KV01-01 behoort bij het raadsbesluit waarbij het bestemmingsplan is vastgesteld. Op deze kaart is aangegeven welke bomen dienen te worden gekapt en waar nieuwe bomen worden geplant.
Het oordeel van de Afdeling
2.10.    Het plan dat in de aanleg van de rondweg voorziet, is gebaseerd op het Structuurplan. In het Structuurplan en in de toelichting op het voorliggende bestemmingsplan is een uiteenzetting gegeven over nut en noodzaak van de nieuwe weg. Naar het oordeel van de Afdeling zijn nut en noodzaak van de nieuwe rondweg voldoende onderbouwd. Het categoriseringsplan van de gemeente Hardenberg van oktober 2000 vormt geen beletsel voor het voorliggende bestemmingsplan. Daar komt bij dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de in november 2000 en januari 2002 gehouden verkeersmetingen geen reëel beeld geven van de verkeerssituatie ter plaatse van de Herenstraat. Ook is niet gebleken dat het plan in strijd is met het geldende streekplan Overijssel 2000+ of enig ander provinciaal beleidsdocument. Verder hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat het verkeer op de voorziene rondweg uit milieuhygiënisch oogpunt ernstige hinder of overlast zal veroorzaken of anderszins het woongenot van bewoners in de omgeving ernstig zal aantasten. Er zijn ook geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de verkeersveiligheid op de nieuwe rondweg onvoldoende kan worden gewaarborgd. Voorts wordt met het inrichten van de Witmanweg als 30 km weg en het zonodig treffen van aanvullende maatregelen voldoende gedaan om sluipverkeer op de Witmanweg tegen te gaan.
2.11.    Ten aanzien van het bezwaar van appellanten tegen het kappen van bomen, stelt de Afdeling voorop dat kaart KV01-01 geen deel uitmaakt van het juridisch bindende gedeelte van het voorliggende plan nu in de planvoorschriften geen verwijzing is opgenomen naar deze kaart en deze kaart evenmin valt aan te merken als een plankaart als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Bro 1985. Kaart KV01-01 heeft een louter indicatieve betekenis in het kader van de ruimtelijke belangenafweging in deze procedure. De beantwoording van de vraag of al dan niet een kapvergunning op grond van de APV moet worden aangevraagd valt buiten het kader van deze procedure.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat voor de aanleg van de nieuwe weg ongeveer 38 bomen dienen te worden gekapt. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat aan het belang dat met de in het plan voorziene weg wordt gediend, in redelijkheid geen overwegende betekenis kan worden toegekend tegenover het belang deze bomen te behouden. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het tracé van de nieuwe weg zodanig is gekozen dat diverse bomen gehandhaafd kunnen blijven en dat ter zitting is gebleken dat veertien nieuwe bomen zullen worden aangeplant. Overigens behoeft compensatie voor het kappen van de bomen niet in het plangebied plaats te vinden.
2.12.    Anders dan appellanten betogen, is uit de stukken gebleken dat onderzoek heeft plaatsgevonden naar de effecten van het plan op de aanwezige flora en fauna. Gelet op het "Advies Flora- en faunawet Slagharen-West" is de Afdeling van oordeel dat de Flora- en faunawet niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Ook overigens hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat er in het kader van artikel 9 van het Bro 1985 onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van het betoog van appellanten dat het onderzoek naar de luchtkwaliteit ten onrechte is gebaseerd op berekeningen in plaats van metingen, overweegt de Afdeling dat geen sprake kan zijn van metingen zolang de rondweg nog niet is gerealiseerd en dat appellanten voorts niet aannemelijk hebben gemaakt dat de uitkomsten van de berekeningen onjuist zouden zijn.
Voorts overweegt de Afdeling dat op de plankaart van het plan weliswaar geen dwarsprofiel van de nieuwe weg staat aangegeven, maar dat in artikel 3, eerste lid, laatste volzin, van de planvoorschriften is bepaald dat de nieuwe weg uit maximaal twee rijstroken mag bestaan. Hiermee is voldaan aan artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro 1985. Voorts blijkt uit het plan voldoende duidelijk waar de rondweg komt te liggen, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat het plan in strijd is met de rechtszekerheid.
2.13.    Het betoog van appellanten dat ten onrechte geen, dan wel onvoldoende, onderzoek heeft plaatsgevonden naar mogelijke alternatieven voor de rondweg, slaagt niet nu het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Alternatieven behoeven in beginsel eerst aan de orde te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Naar het oordeel van de Afdeling doet deze situatie zich in dit geval niet voor.
2.14.    Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening behoefde te worden geacht dan wel anderszins in strijd is met het recht. De goedkeuring van het desbetreffende plandeel is derhalve rechtmatig.
Het beroep, voor zover dit is gericht tegen het besluit waarbij van rechtswege goedkeuring is verleend, is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.15.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van  13 juni 2006, kenmerk RWB/2005/3667, gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 13 juni 2006, kenmerk RWB/2005/3667;
III.    verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit waarbij van rechtswege goedkeuring is verleend, ongegrond;
IV.    gelast dat de provincie Overijssel aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdéénenveertig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2007
12-472.