200609273/1.
Datum uitspraak: 11 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/4513 van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 november 2006 in het geding tussen:
de vereniging "Vereniging van Eigenaren appartementengebouw Arcade", gevestigd te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, en [verzoeker], wonend te [woonplaats], gemeente Leidschendam-Voorburg,
Op 21 december 2004 heeft appellant (hierna: het college), voor zover thans van belang, beslist de parkeervakken op het Oosteinde, de Dr. Van Zeelandstraat en de Nieuwe Havenstraat voor onbepaalde tijd met dranghekken af te sluiten en langs de gehele Nieuwe Havenstraat parkeren te verbieden.
Bij besluit van 20 mei 2005 heeft het college het door de vereniging "Vereniging van Eigenaren appartementengebouw Arcade" (hierna: de vereniging) en [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, doch die beslissing, onder aanvulling van de motivering ervan, gehandhaafd.
Bij uitspraak van 15 november 2006, verzonden op 16 november 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 16 januari 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 februari 2007 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [verzoeker]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Bij brief van 3 mei 2007 heeft de vereniging een memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2007, waar het college, vertegenwoordigd door drs. D. de Greef en mr. A.C. Bos, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, en [verzoeker] en de vereniging, vertegenwoordigd door de secretaris van de vereniging, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de wet), voor zover thans van belang, kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, kunnen die regels voorts strekken tot het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge het tweede lid geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer dient de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval te vermelden, welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven, welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet vermelde belangen aan het verkeersbesluit ten grondslag liggen. Indien tevens andere van die belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven, op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2.2. Aan de beslissing tot afsluiting met dranghekken van de parkeervakken op het Oosteinde, de Dr. Van Zeelandstraat en de Nieuwe Havenstraat, die zijn gelegen in de nabije omgeving van de vestiging van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: de AIVD) heeft het college ten grondslag gelegd dat dat in verband met de verhoogde terreurdreiging noodzakelijk is voor de veiligheid en beveiliging van kantoorpersoneel, bezoekers, bewoners en passanten. Aan het parkeerverbod langs de gehele Nieuwe Havenstraat heeft het ten grondslag gelegd dat die straat in verband met de breedte van de rijbaan niet geschikt is voor parkeren buiten de vakken.
Niet in geschil is dat een en ander in een afname van 57 beschikbare parkeerplaatsen in de wijk Klein Plaspolder heeft geresulteerd.
2.3. Met betrekking tot de beslissing tot afsluiting met dranghekken van de parkeervakken op het Oosteinde, de Dr. Van Zeelandstraat en de Nieuwe Havenstraat wordt ambtshalve overwogen dat die geen verandering brengt in het aantal categorieën weggebruikers dat gebruik kan maken van die straat. Derhalve is zij geen verkeersbesluit in de zin van artikel 15, tweede lid, van de wet, waartegen bezwaar gemaakt kon worden. Het college heeft het gemaakte bezwaar in zoverre ten onrechte niet niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. Het college klaagt dat de rechtbank, door te overwegen dat het te gemakkelijk aan de door [verzoeker] gedane suggesties voor het vinden van een oplossing voor de ontstane extra parkeerdruk als gevolg van het ingestelde parkeerverbod voorbij is gegaan en niet toereikend heeft gemotiveerd dat het terrein van de brandweer niet als parkeerterrein ter beschikking kon worden gesteld, heeft miskend dat de parkeerdruk in de wijk overdag, wanneer die het hoogst is, met de openstelling van het brandweerterrein voor de werknemers en bezoekers van Total Nederland NV omlaag is gebracht en dat de gemeente het brandweerterrein nodig heeft voor opslag van materialen en het daarom wegens praktische en financiële redenen niet mogelijk is om het tijdelijk als parkeerplaats voor [verzoeker] en de overige bewoners van appartementengebouw Arcade ter beschikking te stellen.
2.5. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het college zich onvoldoende heeft ingespannen om een oplossing te vinden voor de nadelige gevolgen die voor [verzoeker] en andere bewoners van het appartementengebouw Arcade uit het ingestelde parkeerverbod voortvloeien. Zij had de rechtmatigheid van het door het college genomen verkeersbesluit te beoordelen. Het college heeft het belang van [verzoeker] om in de directe nabijheid van zijn woning parkeerruimte ter beschikking te hebben, afgewogen tegen de veiligheidsbelangen die zijn gediend met het parkeerverbod. Daarbij heeft het mogelijke alternatieve parkeerlocaties onderzocht, doch geen oplossing voor de hoge parkeerdruk gevonden. Het college heeft er niet voor gekozen om het terrein van de brandweer daarvoor te benutten. Dit alternatief stond daarom niet ter toets.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, doch slechts voor zover het beroep van [verzoeker] daarbij gegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidend beroep behandelen, voor zover dat na het hiervoor overwogene nog nodig is.
2.7. Bij het nemen van verkeersbesluiten komt het college een ruime beoordelingsmarge toe. Volgens het besluit van 20 mei 2005 heeft het college het parkeerverbod noodzakelijk geoordeeld voor de veiligheid van de AIVD, bedrijven, bewoners en hun bezoekers, in verband met de verhoogde terreurdreiging in de omgeving van de vestiging van de AIVD en vanwege de beschikbare breedte van de rijbaan van de Nieuwe Havenstraat. In het in beroep aangevoerde kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid aan deze belangen meer gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang van [verzoeker] om in de directe nabijheid van zijn woning parkeerruimte ter beschikking te hebben.
2.8. De conclusie is dat het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van 20 mei 2005, voor zover dit betrekking heeft op de beslissing tot afsluiting met dranghekken van de parkeervakken op het Oosteinde, de Dr. Van Zeelandstraat en de Nieuwe Havenstraat, alsnog gegrond moet worden verklaard en dat besluit in zoverre moet worden vernietigd. Nu rechtens geen andere beslissing mogelijk is dan niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar voor zover dat is gemaakt tegen die beslissing, zal de Afdeling het bezwaar, zelf in de zaak voorziend, in zoverre alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Het door [verzoeker] ingestelde beroep dient voor het overige ongegrond te worden verklaard.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 november 2006 in zaak no. AWB 05/4513, voor zover het door [verzoeker] ingestelde beroep daarbij gegrond is verklaard;
III. verklaart dat beroep, voor zover dit betrekking heeft op de handhaving in bezwaar van de beslissing tot afsluiting met dranghekken van de parkeervakken op het Oosteinde, de Dr. Van Zeelandstraat en de Nieuwe Havenstraat, gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg van 20 mei 2005, kenmerk BJZ/2005/265 en 2005/5309 in zoverre;
V. verklaart het door [verzoeker] gemaakte bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit;
VII. verklaart het door [verzoeker] ingestelde beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2007