00703236/2.
Datum uitspraak: 4 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de vereniging "Villapark de Zeven Heuvelen", gevestigd te Groesbeek,
en anderen,
verzoekers,
het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek,
verweerder.
Bij besluit van 3 april 2007 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer, verleend voor het oprichten en in werking hebben van een pluimveebedrijf, gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 20 april 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 7 mei 2007, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 8 mei 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 mei 2007, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 8 mei 2007, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.G.M. Thijssen, wethouder, en mr. P.P.G. Wintjes en ing. M. Pijnenburg, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghouder, in persoon en bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het huidige geding.
2.3. Bij het bestreden besluit is vergunning verleend voor het houden van 300.000 legkippen. Voor de inrichting zijn eerder, op 27 oktober 1977 en 21 februari 1996, revisievergunningen krachtens respectievelijk de Hinderwet en de Wet milieubeheer verleend.
2.4. Verzoekers betogen dat het in werking zijn van de inrichting leidt tot onaanvaardbare stankhinder. Zij voeren aan dat verweerder bij de vaststelling van de omvang van de stankemissie van de inrichting ten onrechte de omrekeningsfactoren uit de richtlijn "Veehouderij en stankhinder" van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de richtlijn) en niet die uit de Regeling stankemissie in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (hierna: de Regeling stankemissie) heeft gehanteerd. Verder voeren verzoekers aan - samengevat weergegeven - dat verweerder bij zijn beoordeling van de stankhinder ter plaatse van het sportcomplex Achilles '29, alwaar zich een overbelaste situatie voordoet, ten onrechte betekenis toekent aan de vergunning van 27 oktober 1977 en onjuiste uitgangspunten hanteert inzake de mate waarin aan het sportcomplex bescherming tegen stankhinder toekomt. Voorts stellen zij dat verweerder, door onjuiste toepassing van het rapport "Beoordeling cumulatie stankhinder door intensieve veehouderij" (Publicatiereeks Lucht nr. 46; hierna: het rapport) en onderschatting van de bijdragen van andere veehouderijen, heeft miskend dat zich ter plaatse van de woning aan de Cranenburgsestraat 41 een cumulatief overbelaste situatie voordoet.
2.5. Uit de uitspraak van de Afdeling van 24 maart 2004, in zaak no.
200304128/1, volgt dat in een geval als het onderhavige, waarin de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden en de Regeling stankemissie niet van toepassing zijn en het bevoegd gezag de richtlijn tot uitgangspunt heeft genomen, niet de in bijlage 1 bij de Regeling stankemissie maar de in bijlage 1 bij de richtlijn opgenomen omrekeningsfactoren kunnen worden aanvaard als de meest recente milieutechnische inzichten. De Voorzitter ziet geen aanleiding voor een ander oordeel.
2.6. Niet in geschil is dat ten aanzien van het nabij de inrichting gelegen sportcomplex Achilles '29 niet wordt voldaan aan de op grond van de richtlijn aan te houden afstand en evenmin aan de criteria van het rapport. Verder staat vast dat de vergunningen van 27 oktober 1977 en 21 februari 1996 van rechtswege zijn vervallen, zodat vergunningverlening niet kan worden gebaseerd op bestaande rechten.
2.7. Bij uitspraak van 22 november 2006, in zaak no.
200602676/1, heeft de Afdeling een eerder besluit van verweerder van 1 maart 2006 strekkende tot vergunningverlening op dezelfde aanvraag vernietigd. Aan deze vernietiging ligt ten grondslag dat verweerder naar het oordeel van de Afdeling zijn standpunt dat zich ter plaatse van het sportcomplex geen onaanvaardbare stankhinder voordoet onvoldoende had gemotiveerd. De Voorzitter stelt vast dat de motivering die verweerder op dit punt aan het thans bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd ten opzichte van de motivering van het vernietigde besluit van 1 maart 2006 nieuwe elementen bevat.
2.8. De Voorzitter overweegt evenwel dat deze procedure zich niet leent voor beantwoording van de vraag of verweerder zich op grond van zijn nieuwe motivering in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich ter plaatse van het sportcomplex geen onaanvaardbare stankhinder voordoet. Het oordeel van de Afdeling in deze zal moeten worden afgewacht. Dit geldt eveneens voor de vragen of verweerders uitgangspunten bij zijn berekening van de cumulatie van stankhinder juist zijn en of hij zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich ter plaatse van de woning Cranenburgsestraat 41 geen onaanvaardbare cumulatieve stankhinder voordoet.
2.9. In dit stadium ziet de Voorzitter, bij afweging van de betrokken belangen, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Hij wijst het verzoek van verzoekers af.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd, w.g. Timmerman
Voorzitter, ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2007