ECLI:NL:RVS:2007:BA9152

Raad van State

Datum uitspraak
25 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703906/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielprocedure met betrekking tot overdracht aan Griekenland

In deze zaak heeft de Raad van State op 25 juni 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie. De Staatssecretaris had eerder een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage had deze afwijzing op 11 mei 2007 vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen opnieuw te beslissen op de aanvraag. De Staatssecretaris heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat de overdracht van de vreemdeling aan Griekenland zou worden opgeschort.

De Raad van State overweegt dat het verzoek om voorlopige voorziening geen andere strekking heeft dan het verkrijgen van opschortende werking voor de hoger-beroepsprocedure. De termijn voor de overdracht van de vreemdeling aan Griekenland eindigt op 21 juli 2007, en er is geen verwachting dat er voor die datum een uitspraak in het hoger beroep zal zijn. De Raad van State concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening toewijsbaar is, omdat het anders illusoir zou zijn. De behandeling van de bodemprocedure zal worden bespoedigd en de termijn van artikel 19, derde lid, van de Dublin-verordening wordt opgeschort met ingang van de dag na bekendmaking van deze uitspraak.

De Raad van State wijst erop dat de argumenten van de vreemdeling niet leiden tot een ander oordeel. De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht en de overeenkomstige toepassing daarvan op het hoger beroep volgens de Vreemdelingenwet 2000. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak is dat aan het hoger beroep van de Staatssecretaris opschortende werking wordt verleend, totdat er een beslissing is genomen.

Uitspraak

200703906/2.
Datum uitspraak: 25 juni 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
verzoeker,
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 07/12768 en 07/12766 van de voorzieningenrechter van de rechtbank
's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 11 mei 2007 in de gedingen tussen:
[de vreemdeling],
en
verzoeker.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2007 heeft verzoeker (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 11 mei 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris opnieuw beslist op de aanvraag met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 6 juni 2007, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de staatssecretaris de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 11 juni 2007 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de hoger-beroepsprocedure opschortende werking heeft, zodat de termijn als bedoeld in artikel 19 van de Verordening (EG) Nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening) wordt opgeschort.
2.2. Niet valt op voorhand uit te sluiten dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. Gebleken is dat de termijn waarbinnen de overdracht van de vreemdeling aan Griekenland uiterlijk dient plaats te vinden, eindigt op 21 juli 2007 en voordien naar verwachting geen uitspraak op het door de staatssecretaris ingestelde hoger beroep zal worden gedaan. Aangezien dit hoger beroep zonder dat de verzochte voorziening wordt getroffen illusoir zal worden, komt het verzoek op na te melden wijze voor toewijzing in aanmerking. Daartoe wordt mede in aanmerking genomen dat de behandeling van de bodemprocedure zal worden bespoedigd en de termijn van artikel 19, derde lid, van de Verordening wordt opgeschort met ingang van de dag na bekendmaking van deze uitspraak.
2.3. Hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd leidt niet tot een andersluidend oordeel. Het betoog dat met het verzoek om voorlopige voorziening niet kan worden bereikt dat de overdrachtstermijn op grond van artikel 19 van de Verordening wordt opgeschort, omdat genoemd artikel niet ziet op het hoger beroep van het bestuursorgaan wordt niet gevolgd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 februari 2005 in zaak no. 200408891/1; JV 2005/153) is een tot opschortende werking van het beroep of bezwaar in de zin van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder d en e, van de Verordening strekkende bevoegdheid neergelegd in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze bepaling is ingevolge artikel 88, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep. Niet valt in te zien dat ten aanzien van artikel 19, derde lid, van de Verordening anders moet worden geoordeeld.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat aan het hoger beroep van de staatssecretaris opschortende werking, als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Verordening, wordt verleend, totdat hierop is beslist.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos
Voorzitter
w.g. Bakker
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2007
393
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak