ECLI:NL:RVS:2007:BA8912

Raad van State

Datum uitspraak
19 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701660/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • P.A. Offers
  • M.A.A. Mondt Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een herhaalde aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel en de toetsing van nieuw gebleken feiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, die op 19 januari 2007 een beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond heeft verklaard. De aanvraag was door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op 11 januari 2006 afgewezen. Appellante heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoert dat er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die de afwijzing zouden kunnen rechtvaardigen.

De Raad van State overweegt dat de rechtbank heeft miskend dat zij ambtshalve moet toetsen of er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn bij een herhaalde aanvraag. De Afdeling bestuursrechtspraak stelt dat, indien er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn, de rechtbank niet kan oordelen over de motivering van het besluit van de minister. De Raad bevestigt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en dat het beroep van appellante ongegrond is verklaard.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, zij het met verbetering van de gronden. De Raad van State concludeert dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing wordt uitgesproken in naam der Koningin, waarbij de betrokken rechters hun handtekeningen zetten onder de uitspraak.

Uitspraak

200701660/1.
Datum uitspraak: 19 juni 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellante],
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/6877 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 19 januari 2007 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2006 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van appellante om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 januari 2007, verzonden op 8 februari 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 7 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 maart 2007 heeft de Staatssecretaris van Justitie een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 20 april 2007, zaak no. 200700590/1 (www.raadvanstate.nl) moet, indien na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbare beslissing wordt genomen, voorshands worden aangenomen dat het in die uitspraak uiteengezette beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; JV 1998/45) voordoen.
2.2.1. Hieruit vloeit voort dat de rechtbank, door te overwegen dat in het besluit sprake is van een motiveringsgebrek, heeft miskend dat zij, ter bepaling van de omvang van de door haar te verrichten toetsing in geval van, zoals hier, een herhaalde aanvraag, allereerst ambtshalve moet treden in de vraag of, voor zover thans van belang, aan die aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Eerst indien sprake zou zijn geweest van zodanige nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had de rechtbank de motivering in het besluit van de minister kunnen toetsen. Dit is niet anders, indien de minister de aanvraag heeft afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zoals hij in dit geval heeft gedaan.
2.2.2. Vernietiging van de aangevallen uitspraak kan evenwel achterwege blijven, nu de rechtbank overigens terecht heeft overwogen dat van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden geen sprake is en het tegen het besluit van 11 januari 2006 ingestelde beroep reeds hierom terecht ongegrond heeft verklaard.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. M.A.A. Mondt Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter
w.g. Van Loon
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2007
284-473.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak