ECLI:NL:RVS:2007:BA8909
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- B. van Wagtendonk
- T.M.A. Claessens
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake verblijfsvergunning en ongewenstverklaring
In deze zaak heeft de Raad van State op 19 juni 2007 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 8 maart 2007. De rechtbank had de beroepen van appellant tegen besluiten van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, waarbij zijn verblijfsvergunning was ingetrokken en hij ongewenst was verklaard, niet-ontvankelijk respectievelijk ongegrond verklaard. Appellant had op 5 april 2007 hoger beroep ingesteld, maar bij dit hoger-beroepschrift was geen afschrift van de uitspraak van de rechtbank overgelegd, zoals vereist volgens artikel 6:5, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad van State oordeelde dat niet was voldaan aan deze vereiste en dat de formulering van artikel 85, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) geen ruimte biedt voor een belangenafweging. De argumenten van appellant om de niet-ontvankelijkheid te weerleggen werden niet overtuigend geacht. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om de nationale procedureregels niet tegen te werpen, zoals ook bevestigd door het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Bahaddar tegen Nederland. De Raad verklaarde het hoger beroep derhalve niet-ontvankelijk, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.