ECLI:NL:RVS:2007:BA8741

Raad van State

Datum uitspraak
4 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200607709/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vrijstelling voor natuurontwikkelingsproject door college van burgemeester en wethouders van Westerveld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, die het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. Appellanten, wonend in de nabijheid van een natuurontwikkelingsproject, hebben bezwaar gemaakt tegen de vrijstelling die het college van burgemeester en wethouders van Westerveld heeft verleend aan Staatsbosbeheer voor de uitvoering van het inrichtingsplan natuurontwikkeling deelgebied Oude Willem, tweede fase. Het college verleende deze vrijstelling op 26 juli 2005, waarna appellanten bezwaar maakten, dat door het college op 6 december 2005 ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde op 7 september 2006 dat het college terecht had gehandeld.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 1 juni 2007. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat het college de vrijstelling op juiste wijze heeft verleend, conform artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing van het project voldoet aan de eisen. De Afdeling wijst erop dat de gemeenteraad van Westerveld de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling heeft gedelegeerd aan het college, en dat er een goede ruimtelijke onderbouwing is gepresenteerd, inclusief een archeologische quickscan en adviezen van deskundigen.

Appellanten hebben geen tegenbewijs geleverd dat de ruimtelijke onderbouwing ondeugdelijk zou zijn. Ook hun argumenten over geluidshinder en visuele hinder zijn door de Afdeling verworpen. De Afdeling concludeert dat het college in redelijkheid tot het verlenen van de vrijstelling heeft kunnen komen en dat de belangen van appellanten voldoende zijn meegewogen in het besluitvormingsproces. Het hoger beroep van appellanten wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

200607709/1.
Datum uitspraak: 4 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 06/136 van de rechtbank Assen van 7 september 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Westerveld.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westerveld (hierna: het college) vrijstelling verleend aan Staatsbosbeheer voor de uitvoering van het inrichtingsplan natuurontwikkeling deelgebied Oude Willem, tweede fase (hierna: het project).
Bij besluit van 6 december 2005 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 september 2006, verzonden op 11 september 2006, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het door appellanten daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 23 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 21 november 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 december 2006 heeft Staatsbosbeheer die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.
Bij brief van 19 december 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2007, waar [appellant A], die ook optrad namens [appellant B], en het college, vertegenwoordigd door J. Kamping, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Staatsbosbeheer, vertegenwoordigd door J. Dam, werkzaam bij Staatsbosbeheer, regio Noord, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Het project voorziet in het verwijderen van de voedselrijke bodemlaag (bouwvoor), het graven van plassen/poelen met een slenk, het dempen van sloten, de aanleg van een faunapassage, het aanleggen en gedurende ten hoogste vijf jaren in stand houden van een gronddepot met ontsluitingsweg en het aanleggen van een aarden wal als afscheiding tussen het natuurgebied en -onder meer- het perceel van appellanten.
2.2.    Niet in geschil is dat het project in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Teneinde aan het project medewerking te kunnen verlenen, heeft het college met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend.
2.3.    Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
2.4.    De gemeenteraad van Westerveld heeft de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO gedelegeerd aan het college. Voorts is door de gemeenteraad ten behoeve van het project een voorbereidingsbesluit genomen en heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe daarvoor een verklaring van geen bezwaar afgegeven.
Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat aan de formele vereisten voor het verlenen van de vrijstelling is voldaan. Nu tegen het voorbereidingsbesluit geen rechtsmiddelen zijn aangewend moet, anders dan appellanten betogen, in deze procedure van de rechtmatigheid van dit besluit als basis voor de vrijstelling worden uitgegaan.
2.5.    Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing van het project voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
2.5.1.    Dit betoog treft geen doel.
De ruimtelijke onderbouwing bestaat uit het "Inrichtingsplan Oude Willem" van Oranjewoud B.V. van november 2002, een archeologische quickscan van Raap Archeologisch adviesbureau van 23 mei 2003, het advies "Toepassing Flora- en faunawet op het herstel van het brongebied van de Vledder AA" van adviesbureau Arcadis van 11 september 2002 en de notitie "Inrichtingsplan Oude Willem, natuurontwikkelingsproject fase 2" van het cluster Ruimtelijke Ontwikkeling van de gemeente van 11 februari 2005. In laatstvermelde notitie is aangegeven dat het project past binnen het gemeentelijk beleid en het Provinciaal Omgevingsplan van Drenthe. In dit plan is voor het gebied Oude Willem, waarin het project is gelegen, de functie toegekend van zone V. Inrichtingsmaatregelen binnen deze zone dienen te worden afgestemd op behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden van natuur, landschap en de cultuurhistorische structuur. Met het project wordt blijkens de notitie inhoud gegeven aan het besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe van 16 december 2003 inzake de goedkeuring van het bestemmingsplan "Buitengebied Diever".
Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de instanties van wie voornoemde stukken afkomstig zijn, terzake niet deskundig zijn, dan wel dat de ruimtelijke onderbouwing inhoudelijk ondeugdelijk is en gebaseerd op onjuiste feiten. Appellanten hebben geen tegenadvies overgelegd en hun betoog ook overigens onvoldoende feitelijk onderbouwd. Dit geldt ook voor de stelling van appellanten met betrekking tot nadelige gevolgen van het project voor de flora en fauna in het betrokken gebied. Ten behoeve van het project is ontheffing verleend op grond van de Flora- en faunawet.
2.6.    Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het verlenen van de vrijstelling heeft kunnen komen.
2.6.1.    Ook dit betoog slaagt niet.
Dat het college en Staatsbosbeheer deelnemen in een samenwerkingsverband voor het project betekent op zich niet dat het college als vrijstellingverlenende instantie de verschillende belangen met vooringenomenheid heeft afgewogen, mede in aanmerking genomen dat binnen het samenwerkingsverband plaats is ingeruimd voor eigenaren van gronden binnen het gebied.
Ten aanzien van door appellanten gestelde geluidhinder als gevolg van de aanleg en tijdelijke instandhouding van het gronddepot heeft de Afdeling in haar uitspraak van 15 juni 2005, in zaak nr.
200409250/1overwogen, dat de door het college aan de milieuvergunning voor dit depot verbonden geluidsvoorschriften als afdoende dienen te worden beschouwd om overlast te voorkomen. De rechtbank heeft met verwijzing naar deze uitspraak met juistheid geoordeeld dat de geluidsoverlast niet zodanig is, dat van het verlenen van vrijstelling zou moeten worden afgezien.
Voorts heeft het college de vrijstelling niet behoeven te weigeren in verband met de vergunningplicht ingevolge de Ontgrondingenwet. Blijkens de memorie van het college zijn ontgrondingen voor natuurontwikkelingsprojecten ingevolge de Provinciale ontgrondingenverordening Drenthe van die vergunningplicht vrijgesteld.
Het college heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de visuele hinder veroorzaakt door de aarden wal, gelet op de geringe hoogte en de afstand ervan tot de woning van appellanten, geen omstandigheid is die ertoe had moeten leiden dat van het verlenen van vrijstelling werd afgezien.
Appellanten worden niet gevolgd in hun betoog, dat over het project onvoldoende overleg heeft plaatsgevonden. In het kader van de openbare voorbereidingsprocedure hebben zij verscheidene keren hun zienswijze kenbaar gemaakt en zijn alternatieven met hen besproken. Tevens is de vrijstellingsprocedure opgeschort tot na afronding van voornoemd overleg. Dat dit overleg niet tot het door appellanten gewenste resultaat heeft geleid, doet er niet aan af dat het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en de belangen van appellanten zijn meegewogen.
Tenslotte is niet gebleken van concrete toezeggingen door of namens het college waaraan appellanten het in rechte te honoreren vertrouwen mochten ontlenen dat geen afgraving en een aarden wal als thans voorzien, zouden worden gerealiseerd. De uitlatingen van uitvoerders waarnaar appellanten in dit verband hebben verwezen, kunnen, wat daarvan ook zij, niet aan het college worden toegerekend.
2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2007
429-543.