200609403/1.
Datum uitspraak: 4 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/2708 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 december 2006 in het geding tussen:
de deken van de Orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam.
Bij besluit van 27 maart 2006 heeft de deken van de Orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) afwijzend beslist op het verzoek van appellant om toepassing van bestuursdwang tegen een advocaat.
Bij besluit van 19 mei 2006 heeft de deken het door appellant daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2006, verzonden op 20 december 2006, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 29 december 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 10 januari 2007, 15 januari 2007, 4 februari 2007 en 24 maart 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 26 februari 2007 heeft de deken van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2007, waar appellant, in persoon, en de deken, vertegenwoordigd door mr. S. Levelt, lid van de Raad van Toezicht van de orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder bestuursdwang verstaan het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ingevolge artikel 5:22 van de Awb bestaat de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang slechts indien zij bij of krachtens de wet is toegekend.
Ingevolge artikel 26 van de Advocatenwet bevorderen de algemene raad en de raden van toezicht een behoorlijke uitoefening van de praktijk en zijn zij bevoegd tot het nemen van alle maatregelen, die daartoe kunnen bijdragen.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat artikel 26 van de Advocatenwet geen grondslag biedt voor de deken om met bestuursdwang tegen een advocaat op te treden.
2.3. Appellant kan zich niet verenigen met deze uitspraak. Hij betoogt dat de bevoegdheid tot het nemen van 'alle maatregelen' mede de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang omvat en stelt dat de rechtbank haar overwegingen onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.4. Gelet op de ter zitting in hoger beroep gegeven verklaringen van beide partijen, gaat de Afdeling er van uit dat de deken in de onderhavige zaak is opgetreden namens de Raad van Toezicht van de orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
De grief van appellant dat de aangevallen uitspraak is gedaan door de dezelfde rechter die uitspraak heeft gedaan in een aan de onderhavige zaak voorafgaande zaak, treft geen doel, nu de overwegingen in de thans bestreden uitspraak geen blijk geven van vooringenomenheid.
De bevoegdheid tot het uitoefenen van bestuursdwang strekt tot feitelijk handelen dat direct is gericht op het afdwingen van de naleving van bij of krachtens wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen. Het ambtshalve door de deken indienen van een tuchtklacht op grond van de Advocatenwet, hetgeen appellant met zijn verzoek wil bereiken, is het initiëren van handhaving door een ander orgaan, in dit geval de raad van discipline. Een dergelijke handeling is niet het uitoefenen van bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:21 van de Awb.
Het uitoefenen van bestuursdwang is een ingrijpende bevoegdheid. De Afdeling is, gelet op de tekst en de wetsgeschiedenis van artikel 5:22 van de Awb met de rechtbank van oordeel dat die bevoegdheid een expliciete daartoe strekkende wettelijke grondslag vergt. De in het algemeen geformuleerde opdracht tot het nemen van 'alle maatregelen' strekt niet expliciet en specifiek tot de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen. Voor het oordeel dat de rechtbank haar uitspraak onvoldoende heeft gemotiveerd acht de Afdeling, gelet op het bovenstaande, geen termen aanwezig. De rechtbank heeft terecht overwogen dat artikel 26 van de Advocatenwet geen grondslag biedt voor de toepassing van bestuursdwang.
Nu voldoende duidelijk was dat de door appellant ingeroepen bevoegdheid ontbrak, is de Afdeling van oordeel dat de deken het horen van partijen achterwege heeft mogen laten.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met aanvulling van de gronden waar deze op rust te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Tuyll van Serooskerken
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2007