200607444/1.
Datum uitspraak: 4 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting "Stichting de Abelaar", gevestigd te Meppel,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/516 van de rechtbank Assen van 28 augustus 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Meppel.
Van rechtswege is op de aanvraag om bouwvergunning van [partij] van 24 februari 2004, ontvangen eind februari 2004, bouwvergunning verleend voor het geheel vernieuwen van een woning en garage met kelder op het perceel [locatie] te Meppel (hierna: het perceel).
Bij besluit van 31 maart 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Meppel (hierna: het college) geweigerd bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen ten aanzien van de bouwwerkzaamheden op het perceel.
Bij besluit van 13 december 2004 heeft het college de door appellante tegen deze besluiten gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak in zaak no. 05/80 van 8 april 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Bij besluit van 9 juni 2005 heeft het college, voor zover thans van belang, de gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 augustus 2006, verzonden op 29 augustus 2006, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het tegen het besluit van 9 juni 2005 door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en appellante alsnog niet-ontvankelijk in haar bezwaar verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 6 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 9 oktober 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 december 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. W.B. van den Berg, advocaat te Meppel, en het college, vertegenwoordigd door J. Vos en mr. M. Kuipers, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het college klaagt in zijn memorie van antwoord dat in de aangevallen uitspraak ten onrechte een proceskostenveroordeling is opgenomen. Het college heeft echter zelf geen ontvankelijk hoger beroep ingesteld tegen dat oordeel van de rechtbank. Hetgeen het college buiten de hoger beroepstermijn heeft aangevoerd, dient buiten beschouwing te blijven.
2.2. In september 2003 zijn aan [partij] vergunningen verleend voor het gedeeltelijk slopen en gedeeltelijk vernieuwen van een woning en garage op het perceel. Vaststaat dat bij uitvoering van de werkzaamheden meer is gesloopt dan ingevolge de sloopvergunning was toegestaan. Daardoor moest ook meer worden gebouwd dan was vergund. Appellante heeft begin januari 2004 verzocht om het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen terzake en [partij] heeft bij aanvraag van 24 februari 2004 alsnog een aanvullende bouwvergunning aangevraagd.
2.3. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat nu de situatie met betrekking tot het bodemarchief onomkeerbaar was, zij geen procesbelang heeft. Zij wijst erop dat het bodemarchief op het ten opzichte van de [locatie] gelegen achterste deel van het perceel nog grotendeels intact is. Zo is de vergunde kelder volgens appellante nog niet aangelegd en is de gerealiseerde garage gefundeerd op palen met lateien. Tussen deze palen is het bodemarchief intact gebleven. Appellante stelt daarnaast schade te hebben geleden.
2.3.1. Dit betoog treft geen doel. Vaststaat dat de woning ten tijde van de beslissing op bezwaar reeds was gerealiseerd. Ter zitting is door appellante onweersproken gesteld dat de vergunde kelder nog niet is gebouwd. Uit de stukken komt naar voren dat de garage en de daaronder voorziene kelder reeds zijn vergund bij de in september 2003 verleende bouwvergunning. Vaststaat dat deze laatste vergunning in rechte onaantastbaar is. Dit betekent dat ook indien de in de aangevallen uitspraak aan de orde zijnde in bezwaar gehandhaafde besluiten tot vergunningverlening en weigering te handhaven in rechte geen stand zouden houden, [partij] een rechtsgeldige bouwtitel heeft voor de kelder.
Mede gelet op deze in rechte onaantastbare vergunning, valt niet in te zien dat appellante ten gevolge van de in bezwaar gehandhaafde besluiten schade leidt, zodat in de door haar gestelde schade geen aanleiding bestaat procesbelang aan te nemen. Reeds gezien het vorenoverwogene heeft de rechtbank met juistheid, zij het op andere gronden, geoordeeld dat appellante geen belang heeft bij de beoordeling van haar beroep tegen de beslissing op bezwaar van 9 juni 2005.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met verbetering van gronden te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op