ECLI:NL:RVS:2007:BA8717

Raad van State

Datum uitspraak
4 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605550/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • H.P.J.A.M. Hennekens
  • J.G.C. Wiebenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geluidshinder door de Hogesnelheidslijn-Zuid en de gevolgen voor geluidisolerende maatregelen

In deze zaak heeft de Raad van State op 4 juli 2007 uitspraak gedaan over een geschil tussen een appellant en de Minister van Verkeer en Waterstaat. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister, waarin deze hem verzocht om te kiezen tussen het laten nemen van geluidisolerende maatregelen ter bestrijding van geluidhinder van de Hogesnelheidslijn-Zuid (HSL-Zuid) of zelf zorg te dragen voor deze maatregelen met een mogelijke vergoeding. De appellant stelde dat de aangeboden maatregelen onvoldoende waren om onaanvaardbare geluidoverlast te voorkomen.

De procedure begon met een verzoek van de minister aan de appellant op 17 augustus 2004, waarin hij binnen twee weken moest aangeven of hij de maatregelen wilde laten uitvoeren. Op 12 juni 2006 verklaarde de minister het bezwaar van de appellant ongegrond. De appellant ging hiertegen in beroep bij de rechtbank, die de zaak doorstuurde naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Tijdens de zitting op 22 mei 2007, waar de appellant werd bijgestaan door een advocaat en een deskundige, werd het beroep behandeld. De Raad van State oordeelde dat de brief van de minister van 17 augustus 2004 geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat deze geen publiekrechtelijke rechtshandeling inhield. Hierdoor was het bezwaar van de appellant ten onrechte ontvankelijk verklaard.

De Raad van State verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van de minister en bepaalde dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.391,25 bedroegen, en het griffierecht van € 141,00 moest worden vergoed.

Uitspraak

200605550/1.
Datum uitspraak: 4 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij brief van 17 augustus 2004 heeft verweerder appellant verzocht om binnen twee weken te laten weten of hij wenst dat de geluidisolerende maatregelen ter bestrijding van geluidhinder veroorzaakt door de Hogesnelheidslijn-Zuid (hierna: de HSL-Zuid) wel of niet worden genomen, of dat hij zelf zorg draagt voor geluidisolerende maatregelen en daar onder voorwaarden een vergoeding voor krijgt.
Bij besluit van 12 juni 2006, op dezelfde dag verzonden, heeft verweerder het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 21 juli 2006, bij de arrondissementsrechtbank Rotterdam ingekomen op 24 juli 2006, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroepschrift doorgezonden naar de Afdeling, waar het op 28 juli 2006 is ingekomen.
De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 augustus 2006.
Bij brief van 1 november 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2007, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. A.M.C. Marius-van Eeghen, advocaat te Den Haag, en ir. J.F.C. Kupers, deskundige, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H. Geerdink, advocaat te Den Haag, en ir. Ph.H. van den Pool, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt - kort weergegeven - dat de door verweerder aangeboden geluidisolerende maatregelen onvoldoende zijn ter voorkoming van onaanvaardbare geluidoverlast van de HSL-Zuid.
2.1.1.    Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder besluit - waartegen op grond van artikel 8:1 in samenhang met artikel 7:1 van die wet beroep kan worden ingesteld of een bezwaarschrift kan worden ingediend - verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.1.2.    Op 15 april 1998 heeft verweerder het Tracébesluit HSL-Zuid vastgesteld. In de uitspraak van 6 september 1999 in zaak no. E01.98.0242, E01.98.0273 en E01.98.0312 heeft de Afdeling het beroep van appellant tegen het Tracébesluit HSL-Zuid ongegrond verklaard. Hiermee is dit Tracébesluit in zoverre onherroepelijk geworden. In het bij het Tracébesluit HSL-Zuid behorende akoestisch rapport van 18 oktober 2002 en in de brieven van de Projectorganisatie HSL-Zuid van 13 maart 2003 en 4 juli 2003 zijn geluidisolerende maatregelen beschreven die genomen moeten worden ten aanzien van de woning van appellant aan de [locatie] te [plaats] om aan de geldende geluidgrenswaarden te kunnen voldoen. In de brief van verweerder van 17 augustus 2004 wordt appellant een keuzemogelijkheid geboden ten aanzien van het wel of niet uitvoeren van geluidisolerende maatregelen of het onder voorwaarden in aanmerking komen voor een vergoeding. Deze brief schept geen rechten, aanspraken of verplichtingen op grond van een publiekrechtelijke regel, zodat geen sprake is van een handeling die is gericht op rechtsgevolg. Derhalve betreft het hier geen publiekrechtelijke rechtshandeling. Gelet hierop is de brief van 17 augustus 2004 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het daartegen door appellant gemaakte bezwaar is daarom bij het bestreden besluit ten onrechte ontvankelijk verklaard.
2.2.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling zal op hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.3.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 12 juni 2006, kenmerk HAVV\707826;
III.    verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V.    veroordeelt de Minister van Verkeer en Waterstaat tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.391,25 (zegge: duizend driehonderdeenennegentig euro en vijfentwintig cent), waarvan een gedeelte groot € 644 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Verkeer en Waterstaat) aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Verkeer en Waterstaat) aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. H.P.J.A.M. Hennekens en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Plambeck
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2007
159-493.