200700094/1.
Datum uitspraak: 4 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 2006/1412 van de rechtbank Roermond van 6 december 2006 in het geding tussen:
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, thans: de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 30 november 2005 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie, hierna: de Minister) de aan appellant toegekende huursubsidie herzien, de huursubsidie voor de tijdvakken 1 juli 2003 - 1 juli 2004 en 1 juli 2004 - 1 juli 2005 op nihil vastgesteld en reeds betaalde subsidie over deze tijdvakken teruggevorderd.
Bij besluit van 29 juni 2006 heeft de Minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 december 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 februari 2007 heeft de Minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2007, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. R.F. Thunissen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van de Huursubsidiewet (thans: de Wet op de huurtoeslag; hierna: de Hsw), zoals deze bepaling gold ten tijde van belang en voor zover thans van belang, wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten verstaan onder huurder: persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een door hem gehuurde woning.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Hsw, zoals deze bepaling gold ten tijde van belang en voor zover thans van belang, kent de Minister ambtshalve of op aanvraag aan een huurder huursubsidie toe over het subsidietijdvak.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de Hsw, zoals deze bepaling gold ten tijde van belang, zijn de huurder en de medebewoners verplicht uit eigen beweging aan de Minister onmiddellijk alle inlichtingen te verstrekken waarover zij redelijkerwijs kunnen beschikken, en die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de vaststelling van het recht op en de hoogte van de huursubsidie.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, onder a, van de Hsw, zoals deze bepaling gold ten tijde van belang, kan de Minister de toekenning herzien, als de huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen.
Ingevolge artikel 36, derde lid, van de Hsw, zoals deze bepaling gold ten tijde van belang, kan, als het eerste lid toepassing vindt, de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd, of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. De Minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij gedurende de periode waarvoor huursubsidie is teruggevorderd niet met zijn partner een gezamenlijke huishouding voerde in haar woning aan de [locatie a] te [plaats], maar dat hij hoofdverblijf had op het adres [locatie b] te [plaats], de woning waarvoor huursubsidie is toegekend.
2.3. Voor de bepaling van het hoofdverblijf is in de eerste plaats het adres van inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de GBA) van belang. Onder omstandigheden kan verblijf elders leiden tot de conclusie dat de huurder geen hoofdverblijf meer heeft op het adres van inschrijving in de GBA.
Hoewel appellant gedurende de in geding zijnde periode bij de GBA stond ingeschreven op het adres waarvoor hij huursubsidie ontving, is de rechtbank terecht ervan uitgegaan dat de Minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij daar toen geen hoofdverblijf heeft gehad. Appellant heeft zelf op 21 en 22 maart 2005 tegenover de sociale recherche verklaard dat hij vanaf maart 2003 met zijn partner samenwoonde in haar woning. Deze verklaring wordt ondersteund door verklaringen die getuigen hebben afgelegd in een op dinsdag 22 maart 2005 gehouden buurtonderzoek. Dat de strafzaak tegen appellant inzake vermeende bijstandsfraude is geseponeerd, doet hier, reeds omdat het sepot is gegrond op het lange tijdsverloop tussen het mogelijk gepleegde feit en de aanvang van de vervolging, in dit geval niet aan af. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat de Minister appellant kan houden aan zijn verklaringen van 21 en 22 maart 2005 die voldoende steun bieden voor de conclusie dat appellant in de periode van 1 juli 2003 tot 1 juli 2005 geen hoofdverblijf heeft gehad in de woning waarvoor hij destijds huursubsidie ontving en dat de Minister geen waarde heeft hoeven hechten aan diens latere ontkenningen.
Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, heeft de Minister de aan appellant verleende huursubsidie kunnen herzien en de ten onrechte uitbetaalde huursubsidie kunnen terugvorderen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.U. Kallan, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Kallan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2007