ECLI:NL:RVS:2007:BA8692

Raad van State

Datum uitspraak
4 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700259/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitkeringskosten ten laste van Participatiefonds bij ontslag leerkracht

In deze zaak heeft de Raad van State op 4 juli 2007 uitspraak gedaan over een geschil tussen de stichting 'Samenwerkingsstichting Voortgezet Onderwijs Regio Venlo' (appellante) en de stichting 'Stichting Participatiefonds' (verweerster). Het geschil ontstond naar aanleiding van een besluit van verweerster van 13 december 2005, waarin het verzoek van appellante om de uitkeringskosten, voortvloeiend uit het ontslag van een leerkracht, ten laste van het Participatiefonds te brengen, werd afgewezen. Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar verweerster verklaarde dit bezwaar ongegrond bij besluit van 1 december 2006. Hierop heeft appellante beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij haar gronden aanvulde in een brief van 15 februari 2007.

De zaak werd behandeld op 24 mei 2007, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. M.S. Pouw, en verweerster door drs. R.N. Ramsoedh. De Raad van State overwoog dat volgens de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) de kosten voor werkloosheidsuitkeringen in mindering worden gebracht op de vastgestelde vergoeding, tenzij het bevoegd gezag heeft ingestemd met het ten laste brengen van deze kosten. Verweerster, als rechtspersoon bedoeld in de WVO, had een reglement vastgesteld dat de voorwaarden voor vergoeding van ontslagkosten regelt.

Appellante betoogde dat verweerster ten onrechte haar verzoek had afgewezen, omdat zij geen schriftelijk bewijs had overgelegd waaruit bleek dat zij had voldaan aan de inspanningsverplichting. De Raad van State oordeelde dat het reglement als algemeen verbindend voorschrift moet worden aangemerkt en dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om de vereiste bewijsstukken over te leggen. De Raad concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

200700259/1.
Datum uitspraak: 4 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Samenwerkingsstichting Voortgezet Onderwijs Regio Venlo", gevestigd te Venlo,
appellante,
en
de stichting "Stichting Participatiefonds",
verweerster.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2005 heeft verweerster een verzoek van appellante om de uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag uit tijdelijke dienst van een leerkracht ten laste van het Participatiefonds te brengen, afgewezen.
Bij besluit van 1 december 2006 heeft verweerster het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 februari 2007.
Bij brief van 28 maart 2007 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M.S. Pouw, advocaat te Den Haag, en verweerster, vertegenwoordigd door drs. R.N. Ramsoedh, werkzaam bij verweerster, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.        Ingevolge artikel 96o, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: de WVO), zoals die wet luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, worden op de ingevolge artikel 96m van de WVO vastgestelde vergoeding in mindering gebracht de kosten voor werkloosheidsuitkeringen of suppleties inzake arbeidsongeschiktheid ten behoeve van gewezen personeel, tenzij de rechtspersoon, bedoeld in artikel 98b van de WVO, op een daartoe strekkend verzoek van het bevoegd gezag, heeft ingestemd met het ten laste van die rechtspersoon brengen van die kosten.
Ingevolge artikel 98b, eerste lid, van de WVO, voor zover hier van belang, is het bevoegd gezag van een school aangesloten bij een door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan te wijzen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt waarborgen te bieden voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen of suppleties inzake arbeidsongeschiktheid ten behoeve van gewezen personeel.
Ingevolge artikel 98b, vierde lid, van de WVO, voor zover hier van belang, stelt de rechtspersoon regels vast voor de behandeling, beoordeling en beantwoording van een verzoek van het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 96o, derde lid.
2.2.    Verweerster is de in artikel 98b van de WVO bedoelde rechtspersoon. Zij heeft voor het schooljaar 2005-2006 vastgesteld het "Reglement Participatiefonds voor het Voortgezet Onderwijs voor het schooljaar 2005-2006" (hierna: het Reglement), dat blijkens artikel 32 van het Reglement in werking treedt op 1 februari 2005 en betrekking heeft op alle ontslagen die zijn of worden geëffectueerd per of na 1 augustus 2005.
2.3.    Ingevolge artikel 4.1 van het Reglement rust op het bevoegd gezag de verplichting in redelijkheid datgene te doen wat van hem mag worden verwacht ter voorkoming van werkloosheid, respectievelijk om instroom in een werkloosheidsuitkering van betrokkene te voorkomen.
Ingevolge artikel 4.4. van het Reglement, voor zover hier van belang, wordt bij elke melding beoordeeld of aan het in artikel 4.1 gestelde is voldaan. Indien blijkt dat onvoldoende uitvoering is gegeven aan de activiteiten genoemd in het artikel dat op het ontslag van toepassing is, wordt het vergoedingsverzoek afgewezen.
De inspanningsverplichting is door het Participatiefonds in de volgende categorieën ondergebracht.
Categorie I: functionerings- en beoordelingsgesprekken overzicht met data van functionerings- en beoordelingsgesprekken, lesbezoeken en begeleidingsgesprekken, die hebben plaatsgevonden in de periode een jaar voorafgaand aan de ontslagdatum; overzicht met data van reïntegratiegesprekken.
Categorie II: vormen van begeleiding interne begeleiding door de leiding van de school, of externe begeleiding door onderwijsbegeleidingsdienst, pedagogisch centrum, particulier instituut.
Ingevolge artikel 4.4.1 van het Reglement wordt in alle gevallen bij de categorieën I, II, III en IV schriftelijk bewijs gevraagd.
Als bewijsstuk bij categorie I wordt geaccepteerd een overzicht van de data waarop de functionerings- en beoordelingsgesprekken hebben plaatsgevonden. Het overzicht wordt door betrokkene schriftelijk bevestigd. Hiermee verklaart betrokkene dat de gesprekken hebben plaatsgevonden.
Als bewijsstuk bij categorie II wordt geaccepteerd een overzicht van de data waarop de voortgang van de begeleiding is besproken. Het overzicht wordt door betrokkene schriftelijk bevestigd. Hiermee verklaart betrokkene dat de gesprekken hebben plaatsgevonden.
Ingevolge artikel 6.1 van het Reglement, voor zover hier van belang, kan een verzoek om vergoeding alleen worden toegewezen indien het ontslag is verleend met inachtneming van het gestelde in artikel 7 tot en met 11 en wanneer tevens is voldaan aan het gestelde in artikel 4.4.
Ingevolge artikel 9, aanhef en onder a, van het Reglement kan ontslag op grond van ongeschiktheid voor de functie, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken, een grond voor toewijzing van een vergoedingsverzoek zijn.
Ingevolge dit artikelonderdeel, voor zover hier van belang, dient het bevoegd gezag bij een tijdelijk dienstverband te voldoen aan de in artikel 4, categorie I, II en IV-B van het Reglement opgenomen inspanningsverplichting.
2.4.    Appellante betoogt dat verweerster ten onrechte haar verzoek heeft afgewezen op de grond dat zij geen schriftelijk bewijs heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij heeft voldaan aan de in artikel 4.1 van het Reglement neergelegde inspanningsverplichting. Appellante meent dat deze bepaling haar niet mocht worden tegengeworpen. Daartoe voert zij, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2007, in zaak no.
200601431/1, aan, dat de bekendmaking van het Reglement, waarin deze eis van het schriftelijk bewijs voor het eerst is opgenomen, niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Voorts betoogt zij dat het Reglement, zeker gelet op de zomervakantie, zo kort voor de inwerkingtreding ervan is bekendgemaakt dat appellante niet in staat is gesteld te anticiperen op de aangescherpte eisen. Voorts kon evenmin van haar worden verlangd dat zij na het ontslag de leerkracht nog zou confronteren met de over te leggen overzichten en gespreksverslagen.
2.4.1.    Gelet op het bepaalde in artikel 98b, vierde lid, van de WVO, moet het Reglement worden aangemerkt als een regeling, houdende algemeen verbindende voorschriften. Uit artikel 3:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vloeit voort dat op besluiten, inhoudende algemeen verbindende voorschriften, de wijze van bekendmaking zoals neergelegd in artikel 3:42 van de Awb niet van toepassing is.
2.4.2.    Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Bekendmakingswet bevat een regeling voor de bekendmaking van algemeen verbindende voorschriften vanwege het Rijk. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de door appellante genoemde uitspraak , ziet "vanwege het Rijk" op de algemeen verbindende voorschriften vanwege de centrale overheid en behoort ook verweerster daartoe. Nu het openbaar gezag waarmee verweerster is bekleed de uitvoering van een taak van het Rijk betreft, wordt het Reglement dan ook geacht vanwege het Rijk te zijn vastgesteld.
Zoals de Afdeling ook eerder, onder meer bij uitspraak van 31 januari 2007 in zaak no.
200602774/1, heeft overwogen, is de strekking van de Bekendmakingswet blijkens de wetsgeschiedenis niet zodanig dat het achterwege laten van de bepaling en de mededeling als bedoeld in artikel 5 van die wet, op zichzelf steeds zou moeten leiden tot onverbindendheid van een overeenkomstig dit artikel elders bekendgemaakte regeling.
Anders dan in het geval waar de door appellante genoemde uitspraak op ziet, waarin het een tussentijdse wijziging van een Reglement betrof, is het Reglement 2005-2006 bekendgemaakt door toezending ervan aan alle schoolbesturen en plaatsing op de website van verweerster. Nu appellante tijdens de hoorzitting in bezwaar desgevraagd heeft bevestigd dat het Reglement op 28 juni 2005 aan haar is toegezonden, gaat de Afdeling voorbij aan de eerst ter zitting in beroep door appellante ingenomen stelling dat zij het Reglement niet zou hebben ontvangen, zodat ervan moet worden uitgegaan dat het Reglement ook aan appellante is toegezonden. Er is daarmee voldaan aan hetgeen de wetgever met artikel 5 van de Bekendmakingswet voor ogen stond. Het enkele ontbreken van de mededeling in de Staatscourant en van de vermelding in het Reglement van de wijze van bekendmaking heeft dan ook niet tot gevolg dat deze regeling verbindende kracht mist.
2.4.3.    Dat het Reglement eerst op 28 juni 2005 aan appellante is toegezonden, betekent niet dat het vereiste dat door de leerkracht getekende overzichten van functionerings- en beoordelingsgesprekken en van data waarop de voortgang van de begeleiding is besproken, als bedoeld in artikel 4.1.1 van het Reglement moeten worden overgelegd, niet aan haar mocht worden tegengeworpen. Blijkens het ontslagbesluit is ontslag verleend met ingang van 1 augustus 2005. De ontslagdatum maakt een wezenlijk onderdeel uit van het ontslagbesluit. Verweerster heeft terecht 1 augustus 2005 als datum van ontslag aangemerkt en deze datum bepalend geacht voor de toetsing aan het daarop van toepassing zijnde Reglement. Appellante was enkele weken voor de datum van ontslag op de hoogte dan wel behoorde, als een professionele organisatie in het onderwijs, op de hoogte te zijn van dit vereiste en had derhalve vóór het ontslag van de desbetreffende leerkracht deze kunnen vragen de vereiste bewijsstukken te tekenen. Verweerster heeft appellante, alvorens het besluit van 13 december 2005 te nemen, bovendien nogmaals in de gelegenheid gesteld de vereiste stukken over te leggen. Ook in de bezwaarfase had appellante de mogelijkheid die stukken te overleggen. Appellante heeft dan ook voldoende gelegenheid gehad alsnog de vereiste overzichten over te leggen. Aan de stelling dat het onredelijk bezwarend voor appellante en de leerkracht zou zijn om de leerkracht na het ontslag met zaken betreffende het ontslag te confronteren, is verweerster terecht voorbij gegaan.
2.5.    Gelet op de dwingend voorgeschreven wijze waarop moet worden aannemelijk gemaakt dat het bevoegd gezag aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan, kan het betoog van appellante dat zij op andere wijze dan in het Reglement voorgeschreven, voldoende heeft onderbouwd dat zij aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan, evenmin slagen.
2.6.    Het beroep is ongegrond.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Poot
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2007
362