200700563/1.
Datum uitspraak: 4 juli 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 06/589 van de rechtbank Almelo van 11 december 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Borne.
Bij besluit van 20 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Borne (hierna: het college) het aan appellant in eigendom toebehorende [object], gelegen aan de [locatie] te [plaats], aangewezen als beschermd gemeentelijk monument.
Bij besluit van 23 maart 2006 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 december 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 19 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 februari 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2007, waar appellant, in persoon, en bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door A.J. Compagner en A.H. Oude Middendorp, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef, eerste lid en onder a, van de Monumentenverordening Borne 1989 (hierna: de monumentenverordening), zoals gewijzigd bij raadsbesluiten van 16 december 1993, 20 oktober 1994 en 31 oktober 2002, verstaat de verordening onder monumenten alle zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.
Ingevolge het derde lid verstaat de verordening onder beschermde gemeentelijke monumenten onroerende monumenten, die overeenkomstig de bepalingen van de verordening op de gemeentelijke monumentenlijst zijn geplaatst.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de monumentenverordening kunnen burgemeester en wethouders, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, besluiten onroerende monumenten als beschermd gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de aanwijzing van [object] als beschermd gemeentelijk monument voldoende heeft gemotiveerd, omdat noch de monumentencommissie in haar advies, noch het college in zijn op dit advies gebaseerde besluit heeft geconcretiseerd waarom de boerderij met schuur van cultuur- en architectuurhistorische waarde is.
2.2.1. Bij het in bezwaar gehandhaafde aanwijzingsbesluit van 20 september 2005 is onder verwijzing naar het terzake door de gemeentelijke monumentencommissie uitgebrachte advies een omschrijving en waardering van het object gevoegd. In de redengevende omschrijving die volgt uit de daaraan ten grondslag liggende concrete omschrijving van de uiterlijke kenmerken en historie van het object is vermeld dat het object is aanwezen vanwege de cultuurhistorische waarde als uitdrukking van economische, geografische en bouwtechnische ontwikkeling, vanwege de architectuurhistorische waarde in verband met de plaatselijke geschiedenis van de architectuur, als ensemble vanwege de hoogwaardige kwaliteit van de bebouwing en de historisch-ruimtelijke relatie met de omgeving en vanwege de gaafheid en herkenbaarheid in relatie tot de omgeving en de staat van het exterieur. Tezamen vormen zij, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, een voldoende draagkrachtige motivering voor de aanwijzing van het object als beschermd gemeentelijk monument. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat appellant niet een deskundigenrapport heeft overgelegd op grond waarvan tot een ander oordeel zou moeten worden gekomen. Het betoog slaagt niet.
2.3. Voorts betoogt appellant dat de rechtbank heeft miskend dat de aanwijzing van het object tot beschermd gemeentelijk monument een waardedrukkend effect op het betrokken object heeft en hem beperkt in zijn bedrijfsvoering.
2.3.1. Ook dit betoog slaagt niet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid het belang van plaatsing van het object op de gemeentelijke monumentenlijst ter behoud ervan zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de belangen van appellant dat zijn object niet wordt aangewezen als beschermd gemeentelijk monument. Een eventuele waardedaling van zijn bedrijfspand heeft appellant niet aan de hand van bijvoorbeeld een deskundigen- of een taxatierapport aangetoond. Verder betekent de aanwijzing van het object als beschermd gemeentelijk monument niet dat wijzigingen ervan niet meer mogelijk zouden zijn. De monumentenverordening voorziet in artikel 5 immers in de mogelijkheid om een vergunning te verkrijgen voor afbraak, verstoring, verplaatsing of wijziging van een beschermd gemeentelijk monument. (Ver)Bouwplannen in het kader van de bedrijfsvoering van appellant kunnen in het kader van een aanvraag op grond van voornoemd artikel aan de orde komen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Poot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2007