200605414/1.
Datum uitspraak: 27 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 8 november 2005 heeft de gemeenteraad van Zundert, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 september 2005, het bestemmingsplan "Buitengebied Zundert 1997, herziening Annahoeve" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 30 mei 2006, nummer 1146925, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 25 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 augustus 2006.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad en [partij], die in de gelegenheid is gesteld om als partij aan het geding deel te nemen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. A.R. van Tilborg, is verschenen.
Voorts is daar als partij [exploitant] van de Annahoeve, gehoord.
Verweerder is, met bericht, niet verschenen.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan dat is opgesteld om te voldoen aan artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Appellant stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan. Hierbij stelt hij dat het plan in strijd is met de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2001, nummer E01.00.0203, en het PPC-advies met betrekking tot het voorontwerp. Naar zijn stelling mag de aanduiding 'vergader/cursuscentrum (v/c)' enkel op het hoofdgebouw liggen. Tevens is het plan in strijd met het streekplan Brabant in Balans 2002 (hierna: het streekplan) en de provinciale beleidsnota "Buitengebied in ontwikkeling", aldus appellant. Hiertoe voert hij aan dat het provinciaal beleid erop is gericht niet aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid uit het buitengebied te weren. Daarnaast is de aanduiding in strijd met de wijzigingsvoorwaarden van de op het perceel rustende aanduiding 'Landgoed' van het bestemmingsplan "Buitengebied Zundert 1997". Verder voert appellant nog aan dat de vastgelegde oppervlakte van het vergader- en congrescentrum niet overeenstemt met de feitelijke situatie en dat er meer overlast zal komen nu een drank- en horecavergunning is verleend.
2.3. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het plan goedgekeurd. Hierbij stelt hij dat het plan is vastgesteld met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2001, nummer E01.00.0203 en dat geen sprake is van gewijzigd provinciaal beleid op basis waarvan de planologische aanvaardbaarheid opnieuw zou moeten worden overwogen.
Vaststelling van de feiten
2.4. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1. De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan "Buitengebied Zundert 1997" vastgesteld op 23 juli 1998.
Het bestemmingsplan is op 8 februari 2000 van rechtswege goedgekeurd.
De Afdeling heeft bij uitspraak van 5 december 2001, zaaknummer E01.00.0203, het goedkeuringsbesluit gedeeltelijk vernietigd en zelf voorziend goedkeuring onthouden aan onder andere de aanduiding 'vergader/cursuscentrum (v/c)' die betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen (in de aangegeven klassen) (W1)" met de aanduiding 'Landgoed' dat betrekking heeft op de Annahoeve. Hierbij heeft de Afdeling het volgende overwogen:
"Naar het oordeel van de Afdeling is uit de stukken en het verhandelde ter zitting aannemelijk geworden dat het gebruik van de Annahoeve als kleinschalig vergader- en cursuscentrum het woongenot en de privacy van appellant niet behoeft aan te tasten. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de waarden van het landgoed door een dergelijk vergader- en cursuscentrum worden aangetast. In artikel 2.7, onder A, van de voorschriften is bepaald dat het vergader- en cursuscentrum een totale bedrijfsvloeroppervlakte van 270 m² mag beslaan. Niet geheel duidelijk is echter op welk gebouw of gronden de aanduiding "v/c" op de plankaart betrekking heeft. Hierdoor is evenmin duidelijk of de maximale vloeroppervlakte van 270 m² die in het artikel is genoemd, binnen de Annahoeve is gelegen of niet. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het plan in zoverre in strijd is met het beginsel van de rechtszekerheid. De goedkeuring van dit planonderdeel is derhalve niet rechtmatig. Het beroep van [appellant] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd voorzover goedkeuring is verleend aan de aanduiding "vergader/cursuscentrum" ("v/c") op plankaart 2 en het onderdeel van artikel 2.7, onder A, van de planvoorschriften dat begint met de woorden "Ter plaatse van de aanduiding "v/c"" en eindigt met "tellen ook de -eventuele- verdiepingen mee." De Afdeling ziet tevens aanleiding aan de genoemde aanduiding en het genoemde onderdeel van de planvoorschriften goedkeuring te onthouden."
Op grond van artikel 30 van de WRO heeft de gemeenteraad het voorliggende plan vastgesteld.
2.4.2. In dit plan heeft het plandeel dat betrekking heeft op de Annahoeve de bestemming "Wonen (in de aangegeven klassen) (W1)" met de aanduiding 'landgoed' en de aanduiding 'vergader/cursuscentrum (v/c)' ter plaatse van het hoofdgebouw en een bijgebouw. Op het renvooi bij de plankaart is aangegeven dat de aanduiding 'landgoed' een informatieve aanduiding is.
2.4.3. Ingevolge artikel 2.7, lid A, van de planvoorschriften is ter plaatse van de aanduiding 'v/c' op de plankaart een vergader/congrescentrum toegestaan, met dien verstande dat:
- het vergader/congrescentrum mag worden gevestigd binnen één of beide op de plankaart via bebouwingsgrenzen aangegeven bouwmogelijkheden;
- de totale bedrijfsvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 281 m².
Volgens de plankaart vallen dat de aangegeven bebouwingsgrenzen samen met de bestaande bebouwing van de Annahoeve.
2.4.4. In de plantoelichting (pagina 3) is vermeld dat de gezamenlijke oppervlakte van bestaande bebouwing, voor zover die op het moment van vaststelling van het plan wordt gebruikt ten behoeve van het vergader- en cursuscentrum, 281 m² is.
Het oordeel van de Afdeling
2.5. Ten aanzien van de stelling van appellant dat het besluit in strijd is met het PPC-advies, overweegt de Afdeling dat uit de stukken blijkt van een positief advies inzake het onderhavige plan. Dit bezwaar mist derhalve feitelijke grondslag.
Uit artikel 30, eerste lid, van de WRO, voor zover hier van belang, volgt, dat de gemeenteraad, indien door de Afdeling zelf voorziend geheel of gedeeltelijk goedkeuring aan een vastgesteld bestemmingsplan is onthouden, een nieuw plan vaststelt, waarbij de uitspraak van de Afdeling in acht wordt genomen.
Gelet op de overwegingen die de Afdeling ten grondslag heeft gelegd aan haar uitspraak, strekt de plicht als bedoeld in artikel 30 van de WRO slechts tot een aanpassing van de aanduiding 'v/c' voor de gebouwen en/of gronden van de Annahoeve.
Het vorenstaande brengt voor het onderhavige geval mee dat voor verweerder in beginsel geen grond bestond aan het plan goedkeuring te onthouden wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening indien en voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan het eerdere oordeel van de Afdeling in acht heeft genomen. Dit zou anders kunnen zijn indien en voor zover de feiten en omstandigheden sedert het eerdere oordeel van de Afdeling zodanig zijn gewijzigd dat aan de uitspraak geen betekenis meer kan worden toegekend.
2.5.1. In het onderhavige plan is blijkens de plankaart de aanduiding 'vergader/cursuscentrum (v/c)' aan gronden toegekend waarop de bestaande gebouwen staan en moet op grond van de voorschriften de maximale bedrijfsvloeroppervlakte ook binnen deze gebouwen blijven. Hieruit volgt dat het plan met inachtneming van voornoemde uitspraak van de Afdeling is vastgesteld.
Voorts is de Afdeling van oordeel dat voor zover appellant strijd met het streekplan aanvoert, dit geen gewijzigd beleid betreft, zodat verweerder reeds daarom aan dit bezwaar voorbij heeft kunnen gaan.
Met betrekking tot het bezwaar van appellant dat het plan in strijd is met de wijzigingsvoorwaarden (artikel D12) van het bestemmingsplan "Buitengebied Zundert 1997", stelt de Afdeling vast dat het onderhavige plan geen wijzigingsplan is maar een herziening van het vorige plan. De wijzigingsvoorwaarden van het vorige plan zijn in deze procedure dan ook niet van belang.
Ook de omstandigheid dat inmiddels voor het gebruik als voorzien in het plan een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet is verleend, betreft geen nieuw feit of omstandigheid die verweerder aanleiding diende te geven de planologische aanvaardbaarheid opnieuw af te wegen. Die vergunning is nodig om de Annahoeve overeenkomstig de aanduiding te kunnen gebruiken en tegen de verlening heeft afzonderlijke rechtsbescherming open gestaan, zodat dit aspect in deze procedure niet aan de orde is.
Voorts overweegt de Afdeling dat de in artikel 2.7., lid A, van de planvoorschriften, opgenomen vloeroppervlakte van 281 m², de maximale oppervlakte betreft voor het gebruik als vergader- en cursuscentrum. Indien het feitelijke gebruik deze vloeroppervlakte overschrijdt, dan heeft het gemeentebestuur de mogelijkheid handhavend op te treden. In deze procedure staat dit aspect echter niet ter beoordeling.
2.5.2. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Rop
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2007