200700010/1.
Datum uitspraak: 27 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. de stichting Belangenbehartiging Bewoners en Ondernemers Oud-Zuid, gevestigd te Amsterdam,
2. 39 personen vermeld op een aan deze uitspraak gehechte bijlage van 8 november 2006, allen wonend te Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 06/5409 en AWB 06/5411 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2006 in het geding tussen:
appellante sub 1 en 29 personen vermeld op een aan de evengenoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam gehechte bijlage van 7 november 2006,
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam.
Bij besluit van 24 mei 2006 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) aan het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam (hierna: het stadsdeel) vergunning verleend voor het kappen van zes bomen aan de noordzijde van het Olympiaplein en bepaald dat door het stadsdeel een bedrag van € 9893,43 in het Bomenfonds wordt gestort.
Bij besluit van 23 oktober 2006 heeft het dagelijks bestuur, overeenkomstig het advies van de Algemene Bezwaar- en Beroepscommissie van 28 september 2006, de daartegen gemaakte bezwaren gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2006, verzonden op 22 december 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellante sub 1 en 29 omwonenden ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2007, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 24 januari 2007 zijn de gronden aangevuld. De brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 maart 2007 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
Appellanten hebben nog nadere brieven ingezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J. Jarmoc, ambtenaar van het stadsdeel, bijgestaan door ing. A.J. Plukkel, zijn verschenen.
2.1. Appellanten betogen dat de voorzieningenrechter in beroep ten onrechte is uitgegaan van 29 in plaats van de 39 omwonenden vermeld op de aangehechte lijst van 8 november 2006 (hierna: de lijst van 8 november 2006).
2.1.1. Uit de stukken blijkt dat appellante sub 1 in haar beroepschrift van 7 november 2006 beroep heeft ingesteld mede namens 29 omwonenden, vermeld op een lijst van diezelfde datum. Deze lijst is aan de aangevallen uitspraak gehecht en de voorzieningenrechter heeft het beroep van appellante sub 1 en deze 29 omwonenden ongegrond verklaard.
De voorzieningenrechter heeft daarbij echter niet onderkend dat appellante sub 1 bij aanvullend beroepschrift van 15 november 2006 een aangepaste en uitgebreidere lijst met namen heeft overgelegd van 39 omwonenden namens wie zij mede beroep heeft ingesteld, de lijst van 8 november 2006. De Afdeling stelt vast dat deze lijst binnen de beroepstermijn aan de rechtbank is overgelegd.
2.1.2. Alleen degene wiens belang rechtsreeks bij een besluit is betrokken, kan daartegen in het algemeen bezwaar maken of beroep instellen. Bij kapvergunningen is uitgangspunt dat belanghebbende is degene die op geringe afstand van de bomen woont of vanuit zijn woning daarop zicht heeft. Onder bijzondere omstandigheden kunnen er ook andere belanghebbenden zijn.
In de beslissing op bezwaar zijn de bewoners aan de Apollolaan, de Olympiaweg, het Valeriusterras, de Herculesstraat oneven nummers en het noordwestelijk en noordoostelijk deel van het Olympiaplein als belanghebbende aangemerkt en zijn hun bezwaren ontvankelijk verklaard. De bezwaren van de overige omwonenden zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat de indieners daarvan niet op geringe afstand van de bomen waarvoor kapvergunning is verleend, woonachtig zijn noch vanuit hun woningen daarop zicht hebben, en daarom niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De Afdeling acht dit oordeel juist. Van bijzondere omstandigheden was geen sprake.
2.1.3. Dit betekent dat 25 omwonenden op de lijst van 8 november 2006 als belanghebbenden overblijven, die in beginsel gerechtigd waren beroep in te stellen. De omwonenden die daarop zijn vermeld onder nummers 4, 34 en 35 hebben echter geen bezwaar gemaakt. Zij konden derhalve, gelet op artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, ook geen beroep instellen.
Mitsdien heeft de voorzieningenrechter het beroep van de omwonenden op de lijst van 7 november 2006 met nummers 4, 11, 12, 13, 16, 17, 18, 24, 25, 26, 27, en 28 ten onrechte ongegrond verklaard in plaats van niet-ontvankelijk en de omwonende die zijn vermeld op de lijst van 8 november 2006 met nummers 31, 32, 37 en 39 ten onrechte buiten beschouwing gelaten. In zoverre is het hoger beroep gegrond.
2.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Bomenverordening Amsterdam Oud Zuid 2001 (hierna: de Verordening) is het verboden zonder vergunning van het Dagelijks Bestuur houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Verordening kan het dagelijks bestuur de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:
- natuur- en milieuwaarden;
- landschappelijke waarden;
- cultuurhistorische waarden;
- waarden van stadsschoon;
- waarden van recreatie en leefbaarheid.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel raadpleegt het dagelijks bestuur bij de beoordeling van een vergunningaanvraag de lijst van monumentale houtopstanden. Voor het vellen van de op deze lijst geregistreerde houtopstanden wordt in beginsel geen vergunning verleend, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de (verkeers)veiligheid, noodtoestand of andere zwaarwegende belangen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Verordening kunnen aan een vergunning, in het belang van de waarden als genoemd in artikel 7, eerste lid, de bescherming en het behoud van de houtopstand en ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna, voorschriften worden verbonden.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt aan een vergunning zo mogelijk een voorschrift tot herplanting verbonden.
Ingevolge het derde lid van dit artikel kan, indien het opleggen van een herplantplicht niet mogelijk is of onvoldoende compensatie kan bieden voor de aantasting van de waarden genoemd in artikel 7, eerste lid, aan de vergunning het voorschrift worden verbonden, dat de houtopstand niet mag worden geveld alvorens maximaal een gelijk bedrag aan (resterende) herplantwaarde in het bomenfonds is gestort.
2.3. Appellanten betogen tevergeefs dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat geen sprake was van een rechtsgeldig besluit omdat het dagelijks bestuur, nadat aanvankelijk voor 27 bomen een kapvergunning was aangevraagd, heeft nagelaten, een gewijzigde aanvraag te doen indienen voor de zes bomen. Op 17 februari 2006 is immers voor de betrokken bomen een gewijzigde aanvraag ingediend. Daarvoor is een concept-vergunning verleend, die op 21 februari 2006 is gepubliceerd in de Stadsdeelkrant. Nadien is het primaire besluit van 24 mei 2006 genomen.
2.4. De voorzieningenrechter is voorts terecht en op juiste gronden tot het oordeel gekomen dat het dagelijks bestuur de belangen die gediend zijn met de kapvergunning, in redelijkheid heeft kunnen laten prevaleren boven de belangen die appellanten naar voren hebben gebracht en in redelijkheid heeft kunnen besluiten de kapvergunning niet te weigeren. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de kap nodig is om in het kader van de herinrichting van het Olympiaplein een hekwerk rondom het Olympiaplein te kunnen plaatsen, waarvoor op 7 maart 2006 bouwvergunning is verleend. Anders dan appellanten betogen, heeft de Afdeling niet kunnen vaststellen dat de kapvergunning zich niet verdraagt met de uitgangspunten die zijn neergelegd in het in het kader van het project Herinrichting Sportpark Olympiaplein vastgestelde Ruimtelijke Programma van Eisen Sportpark Olympiaplein. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat door de kap van de bomen de houtopstand wordt uitgedund. De zes bomen zijn voorts niet beeldbepalend en hebben geen monumentale waarde.
Verder heeft het dagelijks bestuur bij de voorbereiding van het besluit tot verlening van de kapvergunning een taxatie en een zogenoemde natuurtoets laten uitvoeren. Niet is gebleken dat het dagelijks bestuur op grond daarvan tot een andere belangenafweging had moeten komen.
Van belang is ook dat aan de kapvergunning de voorwaarde is verbonden dat er € 9893,43 in het Bomenfonds wordt gestort. Jaarlijks wordt door het dagelijks bestuur een beplantingsplan gemaakt waarin wordt bepaald waar in het stadsdeel bomen zullen worden geplant. Bij voorkeur gebeurt dit in de nabije omgeving van de gevelde houtopstand. Op deze wijze worden de te kappen zes bomen binnen het stadsdeel gecompenseerd. Voorts heeft het dagelijks bestuur in het beplantingsplan, vastgesteld op 5 juli 2006, de herplanting van struiken en heesters op het Olympiaplein opgenomen.
2.5. Appellanten betogen ten slotte tevergeefs dat de werkzaamheden ten onrechte niet zijn getoetst aan het besluit Luchtkwaliteit 2005. Mogelijk nadelige gevolgen voor de luchtkwaliteit staan niet ter beoordeling in de procedure betreffende de kapvergunning.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het beroep van de omwonenden die zijn vermeld op de lijst van 7 november 2006, met nummers 4, 11, 12, 13, 16, 17, 18, 24, 25, 26, 27, 28 ongegrond is verklaard en voor zover niet is beslist op het beroep van de omwonenden op de lijst van 8 november 2006 met de nummers 31, 32, 37 en 39. De Afdeling zal voorts doen hetgeen de rechtbank had behoren te doen door het beroep van deze appellanten alsnog niet-ontvankelijk te verklaren en het ontvankelijke beroep van de omwonenden op de lijst van 8 november 2006 met nummers 31, 32, 37 en 39 alsnog ongegrond te verklaren. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
2.7. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 december 2006 in de zaken nos. AWB 06/5409 VEROR en AWB 06/5411 VEROR, voor zover het beroep van de omwonenden die zijn vermeld op de lijst van 7 november 2006, met nummers 4, 11, 12, 13, 16, 17, 18, 24, 25, 26, 27, 28 ongegrond is verklaard en voor zover niet is beslist op het beroep van de omwonenden vermeld op de lijst van 8 november 2006 met de nummers 31, 32, 37 en 39;
III. verklaart het bij de voorzieningenrechter ingestelde beroep van de omwonenden die zijn vermeld op de lijst van 7 november 2006, met nummers 4, 11, 12, 13, 16, 17, 18, 24, 25, 26, 27, 28 niet-ontvankelijk en dat van de omwonenden vermeld op de lijst van 8 november 2006, met nummers 31, 32, 37 en 39 ongegrond;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. gelast dat de gemeente Amsterdam aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 703,00 (zegge: zevenhonderddrie euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2007