ECLI:NL:RVS:2007:BA8126
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- W. Konijnenbelt
- L.A.M. van Hamond
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening inzake revisievergunning voor productie en opslag van metaalbewerkingsvloeistoffen
Op 20 maart 2007 verleende het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen een revisievergunning aan Cimcool Industrial Products B.V. voor de productie en opslag van metaalbewerkingsvloeistoffen op het adres Schiedamsedijk 20 te Vlaardingen. Dit besluit werd op 5 april 2007 ter inzage gelegd. De besloten vennootschap B.V. Magnesiet en Amarilfabrieken 'Maf' heeft hiertegen op 15 mei 2007 beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De zaak werd behandeld op 11 juni 2007, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door ir. M.H. van de Pavoordt en verweerder door mr. M.A.E. in 't Veld en ing. F.A.A. van de Lans. Ook de vergunninghoudster was aanwezig, vertegenwoordigd door mr. S.C. Borger.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. Verzoekster betoogde dat de veiligheid in het geding was en dat de betrouwbaarheid van de kwantitatieve risicoanalyse door verweerder niet kon worden gegarandeerd. Verweerder gaf aan dat de uitkomsten van de analyses niet overeenkwamen door het gebruik van andere gegevens. De Voorzitter concludeerde dat verzoekster geen aanleiding had gegeven om te twijfelen aan de tweede analyse.
Daarnaast stelde verzoekster dat onvoldoende maatregelen waren genomen om de risico's van brand of explosie te beperken. Verweerder stelde dat de scheidingsmuur tussen de inrichtingen een brandwerendheid van zestig minuten had en dat er een noodplan was voor calamiteiten. De Voorzitter oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de adequaatheid van de genomen maatregelen.
Tot slot betoogde verzoekster dat de aanvraag niet was getoetst aan de IPPC-richtlijn en dat de beste beschikbare technieken niet werden toegepast. Verweerder weerlegde dit door te stellen dat de vloeren in de inrichting aan de eisen voldeden. De Voorzitter zag geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en wees het verzoek af.