200607276/1.
Datum uitspraak: 27 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/8306 van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 augustus 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle.
Bij besluit van 12 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling verleend voor het bouwen van een vervangende woning aan de [locatie] (hierna: de woning) op 2,33 meter van de zuidelijke erfgrens.
Bij besluit, verzonden op 18 oktober 2005, heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 augustus 2006, verzonden op 24 augustus 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 november 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bij besluit van 21 november 2006 heeft het college in heroverweging opnieuw vrijstelling verleend.
Bij brieven van 27 december 2006 en 27 april 2007 heeft appellant nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2007, waar appellant, bijgestaan door ing. L.F. Willemsen, en het college, vertegenwoordigd door A. de Vries, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2.2. Ingevolge artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet wordt de verlening van de vrijstelling geacht voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) deel uit te maken van de beschikking waarop zij betrekking heeft.
2.3. Uit voormeld artikel moet worden opgemaakt dat de wetgever een concentratie van rechtsbescherming voor ogen heeft gehad om aldus onnodige procedures te voorkomen. Voorzover vrijstelling is vereist teneinde bouwvergunning voor een project te kunnen verlenen, volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2004 in zaak nrs.
200303597/1 en 200303596/1(AB 2004, 167 en BR 2004, p. 595) dat de beslissing op het vrijstellingsverzoek niet zelfstandig appellabel is. Daartegen kan worden opgekomen in het kader van een beslissing op een voor dat project ingediende bouwaanvraag.
2.4. Voor de woning is bouwvergunning eerste fase verleend op 3 februari 2004. Door het ongebruikt verstrijken van de bezwaartermijn is deze bouwvergunning in rechte onaantastbaar geworden. Nadien is gebleken dat de woning in afwijking van deze bouwvergunning en in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Oud Verlaat" op een afstand van 2,33 m in plaats van 2,50 m van de erfgrens is gebouwd. [vergunninghouder] heeft vervolgens verzocht om wijziging van de op 3 februari 2004 verleende bouwvergunning en het verlenen van een vrijstelling voor het dichter bij de erfgrens bouwen van de vervangende woning dan was vergund. Bij besluit van 12 april 2005 heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend voor het dichter bij de erfgrens bouwen van de woning. Het college heeft evenwel niet de eerder verleende bouwvergunning gewijzigd, dan wel een nieuwe bouwvergunning verleend.
De bij besluit van 12 april 2005 verleende vrijstelling voor het bouwen van de woning op 2,33 m van de zuidelijke erfgrens is niet zelfstandig appellabel. Daartegen kan eerst worden opgekomen in het kader van een beslissing op een voor dat bouwplan ingediende bouwaanvraag. Het college had het door appellant tegen het besluit van 12 april 2005 gemaakte bezwaar dan ook niet-ontvankelijk dienen te verklaren. De rechtbank heeft dat ten onrechte niet onderkend.
2.5. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen de op 18 oktober 2005 verzonden beslissing op bezwaar van het college alsnog gegrond verklaren. De bestreden beslissing op bezwaar komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal in de zaak voorzien door te bepalen dat het door appellant ingediende bezwaar tegen het besluit van 12 april 2005 niet-ontvankelijk wordt verklaard en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.6. Het besluit van 21 november 2006 is een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb. De Afdeling zal dit besluit op voet van artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, in de beoordeling betrekken.
2.7. Uit het voorgaande volgt dat aan het besluit van 21 november 2006, dat ter uitvoering van de vernietigde uitspraak is genomen, de grondslag is komen te ontvallen. Om deze reden zal de Afdeling dat besluit vernietigen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 augustus 2006 in zaak no. AWB 05/8306;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle, verzonden op 18 oktober 2005, kenmerk 1817;
IV. bepaalt dat het door appellant ingediende bezwaar tegen het besluit van 12 april 2005 niet-ontvankelijk wordt verklaard;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VI. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle van 21 november 2006, kenmerk 06/3986;
VII. gelast dat de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 211,00 (zegge: tweehonderdelf euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2007