200606612/1.
Datum uitspraak: 27 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. het college van burgemeester en wethouders van Veere,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaken nos. AWB 06/898 tot en met AWB 06/901, AWB 06/912 tot en met 06/943 en 06/952 tot en met AWB 06/983 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg van 25 augustus 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Veere.
Bij afzonderlijke besluiten van 13 oktober 2005 heeft appellant sub 2 (hierna: het college) aan appellante sub 1 (hierna: vergunninghoudster) bouwvergunningen eerste fase verleend voor het oprichten van een appartementengebouw op het perceel [locatie 1] te [plaats] en voor het oprichten van een appartementengebouw op het perceel [locatie 2] te [plaats].
Bij besluiten van 18 april 2006 heeft het college, voor zover thans van belang, de door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard en de besluiten van 13 oktober 2005 herroepen.
Bij besluiten van 27 april 2006 heeft het college gewijzigde bouwvergunningen eerste fase verleend voor genoemde appartementengebouwen.
Bij uitspraak van 25 augustus 2006, verzonden op 31 augustus 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door [wederpartijen] ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 27 april 2006 vernietigd en de voorlopige voorziening getroffen dat de op 13 oktober 2005 verleende bouwvergunningen eerste fase worden geschorst, totdat opnieuw op de bezwaren van [wederpartijen] is beslist. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben vergunninghoudster bij brief van 5 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2006, en het college bij brief van 20 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 26 september 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 november 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 11 december 2006 hebben [wederpartijen], die in de gelegenheid zijn gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2007, waar vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. K.M. Moeliker, advocaat te Middelburg, [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. H.E. Jansen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [wederpartijen], als belanghebbenden, vertegenwoordigd door A.D. Nelis, en bijgestaan door mr. J.M. van Koeveringe-Dekker, advocaat te Middelburg, aldaar gehoord.
2.1. De Afdeling stelt ambtshalve het volgende vast. De voorzieningenrechter heeft niet onderkend dat het beroepschrift niet was gericht tegen de gegrondverklaring van de bezwaren of tegen de herroeping van de besluiten van 13 oktober 2005, maar uitsluitend tegen de bij besluiten van 27 april 2006 verleende, gewijzigde, reguliere bouwvergunningen eerste fase. Deze besluiten dienen echter als primaire besluiten op bouwaanvragen te worden aangemerkt, waartegen geen beroep openstond. Verwezen wordt in dit verband naar hetgeen hieronder wordt overwogen.
2.2. De besluiten van 13 oktober 2005 betreffen de bouw van twee appartementengebouwen, waarvan de dakvoet deels enkele meters hoger is dan 6 m. Omdat dit in strijd is met de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Dishoek, derde herziening" (hierna: het bestemmingsplan), heeft het college op 18 april 2006, beslissend op de bezwaarschriften tegen de besluiten van 13 oktober 2005, deze besluiten herroepen en vervolgens op 27 april 2006, op grond van nieuwe door vergunninghoudster ingediende aanvragen van 4 april 2006, bouwvergunningen eerste fase verleend. De wijzigingen van de bouwplannen bij die aanvragen betreffen niet alleen de verlaging van delen van de dakvoet met enkele meters, maar ook de verplaatsing van de badruimten van de zolderverdiepingen naar de eerste verdiepingen, het veranderen van de zolderverdiepingen in geheel lege ruimten en een verplaatsing van een deel van de bergingen.
Het gaat derhalve niet om een wijziging van de oorspronkelijke bouwplannen van ondergeschikte aard. De aanvragen van 4 april 2006 hebben betrekking op andere bouwplannen dan die waarvoor op 13 oktober 2005 bouwvergunning is verleend. De besluiten van 27 april 2006 zijn primaire besluiten op deze aanvragen.
De voorzieningenrechter had dan ook op grond van artikel 6:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het beroepschrift aan het college moeten doorzenden ter behandeling als bezwaarschrift.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) zou behoren te doen zal de Afdeling het door [wederpartijen] ingestelde beroep tegen de besluiten van 27 april 2006 niet-ontvankelijk verklaren. De Afdeling zal alsnog het bij de rechtbank ingediende beroepschrift doorzenden aan het college ter behandeling als bezwaarschrift. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank in de op het voorblad van de aangevallen uitspraak genoemde zaken waarin de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, ten onrechte griffierecht heeft geheven. De Afdeling gaat ervan uit dat dit griffierecht door de rechtbank wordt teruggestort.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg van 25 augustus 2006 in zaken nos. AWB 06/898 tot en met AWB 06/901, AWB 06/912 tot en met 06/943 en 06/952 tot en met AWB 06/983;
III. verklaart het door [wederpartijen] ingestelde beroep tegen de besluiten van 27 april 2006 niet-ontvankelijk;
IV. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan vergunninghoudster het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 422,00 (zegge: vierhonderdtweeëntwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2007