200703512/1 en 200703512/2.
Datum uitspraak: 21 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders Sint Anthonis,
appellant,
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 06/4918 en 06/4963 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 april 2007 in het geding tussen:
[wederpartij 1],
[wederpartij 2]
Bij besluit van 11 juli 2006 heeft appellant (hierna: het college) aan Voetbalvereniging DSV vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van het sportcomplex "De Laan" en het daarop oprichten van twee dug-outs, twee doelen, twee ballenvangers en zes lichtmasten.
Bij besluiten van 7 november 2006 heeft het college de door [wederpartij 1] en [wederpartij 2] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2007, verzonden op 24 april 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) de daartegen door [wederpartij 1] en [wederpartij 2] ingestelde beroepen gegrond verklaard, de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd en het besluit van 11 juli 2006 geschorst. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 15 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 22 mei 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij deze brief heeft het college tevens de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.H.E. Partouns en J.M.A. van der Burgt, [wederpartij 1], in persoon en bijgestaan door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, en [wederpartij 2], vertegenwoordigd door mr. D. Wintraecken, gemachtigde, zijn verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het college betoogt tevergeefs dat de rechtbank het beroep van [wederpartij 2] ten onrechte gegrond heeft verklaard.
Zowel [wederpartij 1] als [wederpartij 2] hebben in beroep betoogd dat het college ten onrechte geen onderzoek naar de te verwachten geluidhinder heeft verricht. Deze beroepsgrond is terecht voorgedragen nu, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, de woning van [wederpartij 1] zich binnen de in verband met de volgens de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure) aan te houden afstand bevindt en het college niet heeft gemotiveerd waarom het die afstand bij het verlenen van de vrijstelling niet in acht heeft genomen. De rechtbank heeft daarom de door [wederpartij 1] en [wederpartij 2] ingestelde beroepen terecht gegrond verklaard. De omstandigheid dat de woningen van [wederpartij 2] zich bevinden buiten de in de VNG-brochure in verband met geluidhinder opgenomen aan te houden afstand, doet niet aan de gegrondheid van het door hen ingestelde beroep af. Een belanghebbende kan naar geldend recht ook beroepsgronden aanvoeren, die niet zien op zijn eigen rechtspositie.
2.3. Gelet op het voorgaande en op de artikelen 8:74, eerste lid, en 8:75, eerste lid, van de Awb heeft de rechtbank vervolgens de gemeente Sint Anthonis terecht gelast het door [wederpartij 2] betaalde griffierecht te vergoeden en het college terecht in de door hen gemaakte proceskosten veroordeeld. Daarbij heeft de rechtbank met juistheid, gelet op artikel 2, eerste lid, sub b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb, de vergoeding van de door [wederpartij 2] ingeschakelde deskundige berekend overeenkomstig het bepaalde in het Besluit tarieven in strafzaken 2003.
2.4. Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank heeft [wederpartij 1] het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in 8:81, eerste lid, van de Awb ingetrokken, hetgeen ter zitting bij de Afdeling door partijen is bevestigd. De door de rechtbank getroffen voorlopige voorziening betreft een voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb. Ingevolge de laatste zin van die bepaling dient de rechtbank het tijdstip te bepalen waarop de voorlopige voorziening vervalt. Het college betoogt terecht dat de rechtbank dat ten onrechte heeft nagelaten.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het besluit van 11 juli 2006 heeft geschorst. Gelet op de aan de niet aangevochten vernietiging van de besluiten van 7 november 2006 ten grondslag gelegde motivering van de rechtbank, ziet de Voorzitter aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb het besluit van 11 juli 2006, waarbij vrijstelling en bouwvergunning is verleend, te schorsen en te bepalen dat deze voorziening vervalt vier weken na de dag waarop de te nemen beslissing op de bezwaren van [wederpartij 1] en [wederpartij 2] is bekendgemaakt. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting wordt opgemerkt, dat de schorsing zich mede uitstrekt tot met de ten behoeve van de beoogde in gebruikneming van de uitbreiding van het sportcomplex gepaard gaande werkzaamheden. Niet kan in dit verband worden staande gehouden dat het aanleggen van een beregeningsinstallatie ten behoeve van het sportveld in overeenstemming is met de op de betrokken gronden ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2000" rustende bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en/of abiotische waarden", zodat de schorsing van de vrijstelling van dat plan ook daarop betrekking heeft.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 april 2007 in de zaken nos. AWB 06/4918 en 06/4963, voor zover de rechtbank het besluit van 11 juli 2006 heeft geschorst;
III. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 11 juli 2006 en bepaalt dat deze vervalt vier weken na de dag waarop het door het college nieuw te nemen besluit op de bezwaren is bekendgemaakt;
IV. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Duursma
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2007