ECLI:NL:RVS:2007:BA7796

Raad van State

Datum uitspraak
8 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703546/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om kennis te nemen van hoger beroep wegens overschrijding van de termijn voor uitspraak

In deze zaak heeft de Raad van State op 8 juni 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 21 mei 2007. De appellant was in vreemdelingenbewaring gesteld op 7 augustus 2006 en had beroep ingesteld tegen de voortduring daarvan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Appellant stelde dat de rechtbank niet binnen de termijn van artikel 96, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) had geoordeeld, wat volgens hem een schending van de goede procesorde inhield. Hij verzocht de Afdeling om van het hoger beroep kennis te nemen, ondanks het feit dat volgens artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000 geen hoger beroep openstond tegen de uitspraak van de rechtbank.

De Raad van State overwoog dat voor kennisneming van een appel in weerwil van het bepaalde bij artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000, grond kan bestaan bij ernstige schending van de eisen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. De Afdeling oordeelde echter dat de enkele overschrijding van de termijn voor uitspraak door de rechtbank niet automatisch leidt tot een schending van de goede procesorde. De Afdeling verklaarde zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 8 juni 2007.

Uitspraak

200703546/1.
Datum uitspraak: 8 juni 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/18133 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 21 mei 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 augustus 2006 is appellant in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 mei 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellant tegen de voortduring daarvan ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 mei 2007, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 30 mei 2007 heeft de Staatssecretaris van Justitie een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De uitspraak van 21 mei 2007 is een uitspraak als bedoeld in artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000). Daartegen staat ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 95, eerste lid, van de Vw 2000, geen hoger beroep open.
2.2. Appellant betoogt dat er grond is voor de Afdeling om niettemin van het hoger beroep kennis te nemen, omdat de rechtbank door de bij artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000 voorziene termijn te overschrijden de eisen van een goede procesorde, dan wel een fundamentele waarborg voor een eerlijk proces heeft geschonden.
2.3. Voor kennisneming van een appel in weerwil van het bepaalde bij artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan grond bestaan, indien sprake is van ernstige schending van de eisen van een goede procesorde, dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is. Dat de rechtbank, naar appellant stelt, niet binnen de bij artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000 voorziene termijn uitspraak heeft gedaan, betekent op zichzelf niet dat van zodanige schending sprake is.
2.4. De Afdeling is kennelijk onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. T.N.H. Nguyen, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens
Voorzitter w.g. Nguyen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2007
421
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak