ECLI:NL:RVS:2007:BA7606

Raad van State

Datum uitspraak
20 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606904/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van het verbod op consumptie ter plaatse in een supermarkt

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap "Albert Heijn B.V." tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. Het college had op 26 februari 2005 een dwangsom opgelegd aan appellante, waarbij zij werd gelast het nuttigen van etenswaren en andere consumptieve producten in haar supermarkt aan de Oudegracht 85 te Utrecht te voorkomen. De opgelegde lasten omvatten het aanbrengen van waarschuwingsstickers en het aanspreken van klanten op het verbod om ter plaatse te consumeren. Appellante ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de lasten. De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep van appellante gegrond en vernietigde de beslissing van het college. Hierop heeft appellante hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 5 juni 2007. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. De Raad overwoog dat de verkoop van etenswaren in de supermarkt niet als detailhandel kan worden aangemerkt, omdat de inrichting van de supermarkt en de aanwezigheid van tafels en servetten erop wijzen dat de producten ook bestemd zijn voor consumptie ter plaatse. Dit gebruik valt niet onder de definitie van detailhandel zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. Bovendien werd het subsidiaire betoog van appellante, dat het gebruik onder horeca in categorie D zou vallen, verworpen. De Raad concludeerde dat het college terecht had gehandeld in strijd met de voorschriften van het bestemmingsplan en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak van de Raad van State bevestigt de handhaving van het verbod op consumptie ter plaatse in de supermarkt, waarbij de Raad benadrukt dat de feitelijke inrichting en uitstraling van de supermarkt bepalend zijn voor de kwalificatie van het gebruik.

Uitspraak

200606904/1.
Datum uitspraak: 20 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap "Albert Heijn B.V.", gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. SBR 05/3371 van de rechtbank Utrecht van 3 augustus 2006 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) appellante onder oplegging van een dwangsom gelast binnen een daarbij gestelde termijn het ter plaatse nuttigen van etenswaar of andere consumptieve producten in het pand aan de Oudegracht 85 (hoek Viestraat/Oudegracht) te Utrecht te voorkomen en te staken en daarvoor de volgende lastgevingen opgelegd: 1. het aanbrengen van tenminste twee bordjes of waarschuwingsstickers op goed zichtbare plaatsen boven de inpaktafels met de tekst "consumptie niet toegestaan"; 2. appellante c.q. haar personeel spreekt klanten er nadrukkelijk op aan dat consumeren ter plaatse niet is toegestaan en verzoekt hun de winkel te verlaten.
Bij besluit van 29 september 2005 heeft het college, voor zover thans van belang, het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de lasten onder dwangsom in stand gelaten, waarbij de tweede lastgeving onder een gewijzigde formulering is gehandhaafd.
Bij uitspraak van 3 augustus 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door appellante daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 januari 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan het college gezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2007, waar appellante is verschenen, vertegenwoordigd door mr. R.M. Fieten en mr. C.N.J. Kortmann, advocaten te Amsterdam, alsmede door P. Burgering, werkzaam bij appellante. Het college heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. D.A.G. de Werker, ambtenaar der gemeente.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellante exploiteert in een op het perceel Oudegracht 85 te Utrecht gelegen pand een "AH To Go"-supermarkt (hierna: de supermarkt). In de supermarkt zijn voor in de winkel achter een glazen pui een tweetal ten minste 1.20 m hoge tafels geplaatst die ten tijde van het besluit van het college van 26 februari 2005 waren voorzien van een bak servetten en een bordje met de tekst "eet u smakelijk". Onder de tafels bevinden zich afvalbakken.
2.2.    Ingevolge het ter plaatse als bestemmingsplan geldende Stadsvernieuwingsplan "Noordelijke Oude Stad" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het betrokken perceel de bestemming "Gemengde Doeleinden Bouwblok 03-02, Bebouwingsvlak B".
Ingevolge artikel 31 - welk artikel hoofdlijnen bevat volgens welke de bestemming nader uitgewerkt wordt - onder B, derde lid, van de voorschriften van dit bestemmingsplan zijn, voor zover hier van belang, op gronden met deze bestemming zowel detailhandel als horeca toegestaan.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder m, van de voorschriften van dit bestemmingsplan wordt onder detailhandel verstaan het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen bestemd en gereed voor direct gebruik of verbruik anders dan ter plaatse.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder n, van die voorschriften wordt onder horecabedrijf verstaan een ruimte waarin bedrijfsmatig drank en/of etenswaren worden verstrekt bestemd en gereed voor direct gebruik ter plaatse.
Ingevolge artikel 71, tweede lid, van de voorschriften van dit bestemmingsplan is het, nadat de bestemming ingevolge het plan is verwezenlijkt, verboden bouwwerken en gronden te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of voor een doel strijdig met die bestemming.
Aan artikel 31, onder B, derde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan is bij  de "Eerste partiële herziening van het Stadsvernieuwingsplan Noordelijke Oude Stad" ten aanzien van horeca in Bebouwingsvlak B toegevoegd: "begane grond tot een maximum vloeroppervlakte van 160 m², alsmede de kelder van Vredenburg 14".
Aan artikel 31, onder B, derde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan is ingevolge artikel 2, lid M, van de voorschriften van het facetbestemmingsplan "Horeca Differentiatie Binnenstad 1999" ten aanzien van horeca in Bebouwingsvlak B toegevoegd:
"in de volgende categorieën van de bij dit plan behorende lijst van horeca-inrichtingen:
- categorie A (maximaal één vestiging aan de Oudegracht 97)
- categorie D".
In de lijst van horeca-inrichtingen die onderdeel vormt van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn bij type Categorie C de volgende inrichtingen vermeld: cafetaria, snackbar, grill-room, fastfood-restaurant, automatiek en snelbuffet. Als activiteiten worden voor deze categorie genoemd: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholvrije dranken. Het accent ligt op de verstrekking van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide, kleine etenswaren.
Bij type Categorie D zijn in de lijst van inrichtingen de volgende inrichtingen vermeld: restaurant, bistro, crêperie, lunchroom en konditorei.
Als activiteiten worden voor deze categorie genoemd: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken. Het accent ligt op de verstrekking van etenswaren voor consumptie ter plaatse.
2.3.    Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden tegen het bieden van de gelegenheid in de supermarkt gekochte producten ter plaatse te consumeren (hierna: het gebruik). Appellante voert daartoe aan, dat het gebruik, mede gelet op de geringe uitstraling ervan, moet worden begrepen onder detailhandel, zoals omschreven in artikel 1, aanhef en onder m, van de voorschriften van het bestemmingsplan.
2.4.    Dit betoog slaagt niet. Gelet op het bepaalde in artikel 71, tweede lid, artikel 31, onder B, derde lid, en de omschrijving van detailhandel in artikel 1, aanhef en onder m, van de voorschriften van het bestemmingsplan, in onderlinge samenhang bezien, moet tot toegelaten detailhandel worden gerekend de verkoop van elders te nuttigen drank en etenswaren. De betrokken waren mogen niet tevens bestemd zijn voor consumptie ter plaatse. De bestemming tot consumptie ter plaatse wordt niet slechts door de aard en verpakking van de te verkopen waren bepaald, maar ook door de feitelijke inrichting van de zaak. De rechtbank heeft terecht in aanmerking genomen dat voor in de winkel, aan de raamzijde, twee tafels op stahoogte zijn geplaatst. Voorts is in aanmerking genomen dat deze zijn voorzien van een bak met servetten en een bordje met de hiervoor reeds weergegeven tekst "eet u smakelijk". Deze opstelling en de uitstraling die daarvan uitgaat leiden, anders dan appellante betoogt, tot de conclusie dat de in de supermarkt gekochte waren (ook) bestemd en gereed zijn voor consumptie ter plaatse. In zoverre is het gebruik niet aan te merken als detailhandel. De voor "AH To Go"- supermarkten geldende bedrijfsfilosofie, inhoudende dat consumenten zelf kunnen bepalen waar zij de gekochte waren kunnen nuttigen doet daaraan niet af, nog daargelaten dat ook deze niet uitsluit dat ter plaatse kan worden geconsumeerd.
2.5.    Het subsidiaire betoog van appellante dat het gebruik, zo dit niet kan worden aangemerkt als detailhandel, moet worden begrepen onder horeca in categorie D van de bij de voorschriften van het bestemmingsplan behorende lijst van horeca-inrichtingen, heeft de rechtbank evenzeer terecht en op goede gronden verworpen. Appellante heeft zelf betoogd, dat de AH To Go niet kan worden aangemerkt als een horecabedrijf. Zeker is ook dat het accent niet ligt op de verstrekking van maaltijden voor consumptie ter plaatse. Het door appellante gemaakte onderscheid in die zin, dat de horeca van categorie C is gericht op uitgaanspubliek in de nachtelijke uren en die van categorie D op winkelend publiek in de middag- en avonduren is niet op de systematiek van het bestemmingsplan terug te voeren.
Onder deze omstandigheden is niet van belang of, zoals de rechtbank heeft overwogen, niet is gebleken dat de maximum vloeroppervlakte van 160 m², als toegevoegd aan artikel 31, onder B, derde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan bij voornoemde "Eerste partiële herziening van het Stadsvernieuwingsplan Noordelijke Oude Stad", reeds is bereikt.
2.7.    De conclusie is dat is gehandeld in strijd met artikel 71, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Noordelijke Oude Stad", zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
2.8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren                w.g. Schortinghuis
Voorzitter                     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2007
66-423.