200702149/2.
Datum uitspraak: 15 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 22 september 2005 heeft de gemeenteraad van Simpelveld (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 16 mei 2006, kenmerk 2006/22012, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 18 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij afzonderlijke brief van 18 juli 2006, ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 26 september 2006 in zaak no.
200605267/2, voor zover hier van belang, heeft de Voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van verweerder van 16 mei 2006 geschorst.
Bij uitspraak van 31 oktober 2006 in zaak no. 200605267/4 heeft de Afdeling, voor zover hier van belang, het beroep van verzoeker gegrond verklaard, het besluit van verweerder van 16 mei 2006 vernietigd en verweerder opgedragen zorg te dragen voor de schriftelijke mededeling van het feit dat het bestemmingsplan van rechtswege is goedgekeurd.
Naar aanleiding van de bekendmaking van de goedkeuring van rechtswege heeft verzoeker bij brief van 23 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 27 maart 2007, de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Hij heeft hierbij verwezen naar zijn eerdere verzoek van 18 juli 2006 en naar zijn beroepschrift van 18 juli 2006.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 juni 2007, waar verzoeker in persoon is verschenen. Verweerder is, met bericht, niet verschenen. Verder is de raad ter zitting als partij gehoord, vertegenwoordigd door mr. F.A.J. Peters en L.C. de Vor, ambtenaren van de gemeente.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in regels ten behoeve van de ontwikkeling van het buitengebied van de gemeente Simpelveld.
2.3. Het verzoek heeft uitsluitend betrekking op de beoogde realisatie van "Boslocatie III, 18,3 ha". Verzoeker, die woont aan de Loevemicherweg in de buurtschap Huls, wenst, samengevat weergegeven, zijn huidige uitzicht te behouden. Hij is er niet van overtuigd dat het bos kan worden gerealiseerd met behoud van de huidige zichtlijnen vanaf zijn percelen. Met zijn verzoek beoogt hij te voorkomen dat met de aanleg van het bos wordt begonnen voordat hij de daadwerkelijke garantie heeft dat de gemeente Simpelveld een bos kan realiseren met behoud van het huidige uitzicht vanaf de Huls.
2.4. De aanduiding "Boslocatie III, 18,3 ha" is afkomstig uit het Herinrichtingsplan Mergelland-Oost, dat op 2 september 1997 door verweerder is vastgesteld. In het bestemmingsplan "Buitengebied" hebben de gronden waar dit bos is voorzien, de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurlijke waarden (Aln)". Op grond van artikel 10, lid G, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders, rekening houdende met het gestelde in de beschrijving in hoofdlijnen, de bestemming wijzigen in de bestemming "Natuurgebied", ten behoeve van de aanleg van natuurgebied mits aangrenzende waarden en belangen, waaronder het agrarische belang en de aanwezige uitzichten, zichtlijnen en panorama's, niet onevenredig worden geschaad.
Gebruikmaking van deze wijzigingsbevoegdheid vereist het volgen van de procedure op grond van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) waaronder is begrepen goedkeuring door verweerder. Blijkens de stukken en zoals ter zitting van de kant van de raad toegelicht, zal met deze procedure niet worden begonnen voordat de desbetreffende gronden in eigendom zijn verworven. Aangezien onteigening in dit geval niet aan de orde is, dienen de gronden op basis van vrijwilligheid dan wel via ruiling te worden verkregen. De verwachting is dat eerst in 2010 alle bezwaren tegen het toedelingsplan van de Dienst Landelijk Gebied (hierna: de DLG) zullen zijn behandeld. Door verweerder en de raad is verklaard dat een plan, als bedoeld in artikel 11 van de WRO, pas in procedure zal worden gebracht nadat de toedeling door de DLG is afgerond, hetgeen, zoals gezegd, naar verwachting eerst in 2010 het geval zal zijn.
2.5. Onder deze omstandigheden is geen sprake van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De Voorzitter heeft de overtuiging dat het gebruik door burgemeester en wethouders van hun wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de aanleg van natuurgebied niet aan de orde zal zijn voordat de Afdeling uitspraak in de bodemprocedure heeft gedaan. De Voorzitter acht niet aannemelijk gemaakt, feitelijk noch juridisch, dat zich ten aanzien van de desbetreffende gronden in het plangebied tot dat moment onomkeerbare gevolgen zullen voordoen.
2.6. Gelet hierop ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2007