200701883/2.
Datum uitspraak: 15 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoekster sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [verzoekers sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 14 december 2004 heeft de gemeenteraad van Aalten het bestemmingsplan "Buitengebied Aalten 2004" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 28 juni 2005, kenmerk RE2005.1533, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 23 augustus 2006, no.
200506487/1(www.raadvanstate.nl), heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dit besluit gedeeltelijk vernietigd.
Bij besluit van 30 januari 2007, kenmerk 2005-001086, heeft verweerder, voor zover vereist, opnieuw beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekster sub 1] bij brief van 15 maart 2007, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde datum, en [verzoekers sub 2] bij brief van 19 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2007, beroep ingesteld. Bij brief van 15 maart 2007, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde datum heeft [verzoekster sub 1] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 11 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 15 mei 2007, hebben [verzoekers sub 2] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2007, waar [verzoekster sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [verzoekers sub 2], vertegenwoordigd door mr. H. Martens, en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door W.G. ten Voorde, wethouder, en G.H. Scheffer, ambtenaar van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door mr. ing. A.P.J. Timmermans.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Het verzoek van [verzoekster sub 1]
2.2. [verzoekster sub 1] stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de zinsnede "het diepploegen" in artikel 8.5.1, aanhef en onder b, van de planvoorschriften en aan de zinsnede "het vergraven, egaliseren, woelen en mengen, draineren en diepploegen van gronden vanaf een diepte van 0,50 meter alsmede" in artikel 31.4.1, aanhef en onder a, en aan de zinsnede "het aanbrengen van diepwortelende beplantingen" in artikel 31.4.1, aanhef en onder d, van de planvoorschriften. Zij beoogt met haar verzoek de inwerkingtreding van deze planonderdelen te voorkomen. Daartoe voert zij aan dat verweerder niet heeft voldaan aan voormelde uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2006 en dat de in deze planvoorschriften vervatte aanlegvergunningenstelsels haar bedrijfsvoering ernstig zullen belemmeren.
2.3. Verweerder is van mening dat de noodzaak voor de aanlegvergunningenstelsels voldoende is aangetoond en dat een ernstige belemmering van de bedrijfsvoering van [verzoekster sub 1] zich niet zal voordoen.
2.4. Ingevolge artikel 8.5.1, aanhef en onder b, van de planvoorschriften is het verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders op de in artikel 8.1 bedoelde gronden de volgende andere werken uit te voeren:
b. het diepploegen zijnde het vanaf 0,4 meter omploegen.
Aan de zinsnede "zijnde het vanaf 0,4 meter omploegen" heeft verweerder goedkeuring onthouden.
Ingevolge artikel 8.5.3., aanhef en onder a, van de planvoorschriften is een aanlegvergunning niet vereist voor andere werken, die behoren tot het normale onderhoud, gebruik en beheer.
Ingevolge artikel 31.4.1, aanhef en onder a en d, van de planvoorschriften is het verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders op de in artikel 31.1 bedoelde gronden de volgende andere werken uit te voeren:
a. het vergraven, egaliseren, woelen en mengen, draineren en diepploegen van gronden vanaf een diepte van 0,50 m alsmede het ophogen van gronden;
d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het vellen en rooien van houtgewassen, voor zover daarbij stobben worden verwijderd.
Ingevolge artikel 31.4.5, aanhef en onder b, van de planvoorschriften is geen aanlegvergunning vereist voor andere werken behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer.
2.5. De werkzaamheden van [verzoekster sub 1] betreffen, blijkens het verhandelde ter zitting, onder meer het draineren en diepploegen van gronden, waaronder het met enige regelmaat woelen en kantelen van de bodem tot een diepte tussen de 80 en 110 centimeter. Niet in geding is dat [verzoekster sub 1] dergelijke werkzaamheden al tientallen jaren op haar gronden verricht. Gelet hierop gaat de Voorzitter er voorshands van uit dat dergelijke werkzaamheden op deze gronden, gelet op de aard van het bedrijf van verzoekster, onder het normale onderhoud, gebruik en beheer als bedoeld in de artikelen 8.5.3, aanhef en onder a, en 31.4.5, aanhef en onder b, van de planvoorschriften kunnen worden gerekend en dat daarvoor geen aanlegvergunning is vereist. Ter zitting is door de gemeenteraad in dit verband bevestigd dat voor dergelijke werkzaamheden op de gronden die [verzoekster sub 1] thans in gebruik heeft in beginsel geen aanlegvergunning is vereist en dat de aanlegvergunningenstelsels zijn bedoeld voor gronden die nog niet zijn gebruikt ten behoeve van de boomkwekerij. Voor zover [verzoekster sub 1] op korte termijn werkzaamheden wenst te verrichten, die niet onder het normale onderhoud, gebruik en beheer kunnen worden gerekend en aanlegvergunningplichtig zijn, acht de Voorzitter dit niet zodanig bezwarend, dat hierin aanleiding moet worden gezien voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6. Gezien het vorenstaande ziet de Voorzitter in hetgeen [verzoekster sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het verzoek van [verzoekers sub 2]
2.8. [verzoekers sub 2] stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de acht aanduidingen "windmolen toegestaan" op de plandelen met de bestemmingen "Agrarisch gebied" en "Agrarisch gebied met landschapswaarden" gelegen tussen de Zilverbekendijk, de Boterdijk, de Goorstegendijk en de Veengootdijk, die voorzien in de aanleg van het zogenoemde windmolenpark "Hagenwind" en zij beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van deze planonderdelen te voorkomen. Daartoe voeren zij onder meer aan dat niet is voldaan aan voormelde uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2006, aangezien de locatiekeuze voor het windmolenpark volgens hen niet is onderbouwd. Voorts voeren zij aan dat de ter plaatse aanwezige natuurwaarden door het windmolenpark ernstig zullen worden aangetast.
2.9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het voorziene windmolenpark past binnen het in het streekplan Gelderland 2005 vervatte beleid en dat een ernstige aantasting van natuurwaarden zich niet zal voordoen.
2.10. De Voorzitter stelt voorop dat het onderzoek "Veldonderzoek vleermuizen windpark Hagenwind" van de Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming van februari 2006 dateert van na de terinzagelegging van het ontwerpplan. Strijd met artikel 23 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht doet zich, anders dan verzoekers betogen, derhalve niet voor.
Vast staat dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, anders dan bij het besluit van 28 juni 2005, het streekplan Gelderland 2005 van kracht was. De stringente voorwaarden aan de locatiekeuze voor het oprichten van een windmolenpark in een zogenoemd wit gebied uit de voorheen geldende derde partiële streekplanherziening van het Streekplan Gelderland 1996 zijn komen te vervallen en in het streekplan Gelderland 2005 zijn de gronden van het voorziene windmolenpark aangewezen als zogenoemde "zoekzone voor windenergie". In zoverre is sprake van gewijzigd streekplanbeleid als gevolg waarvan in zoverre niet meer onverkort aan de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2006 behoeft te worden voldaan. Naar het oordeel van de Voorzitter is de keuze voor deze locatie een resultante van een zorgvuldige afweging die onder meer heeft plaatsgevonden in het kader van het aanwijzen van voormelde zoekzones en is er geen sprake meer van strijd met het streekplanbeleid.
Voor zover verzoekers betogen dat de gevolgen van het voorziene windmolenpark ter plaatse onvoldoende zijn onderzocht, overweegt de Voorzitter dat deze gevolgen onder meer in het milieueffectrapport van 28 februari 2004 en in het voormelde onderzoek van februari 2006 zijn bezien. In hetgeen verzoekers aanvoeren ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het milieueffectrapport en het rapport uit februari 2006 zodanige gebreken vertonen dat verweerder zich bij het nemen van zijn besluit hierop niet heeft mogen baseren en dat hij zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake zal zijn van een ernstige aantasting van de natuurwaarden.
2.10.1. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter in hetgeen [verzoekers sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Kegge
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2007