200608967/1.
Datum uitspraak: 20 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 28 februari 2006 heeft de gemeenteraad van Leiden, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 december 2005, het bestemmingsplan "Merenwijk" vastgesteld.
Bij besluit van 17 oktober 2006, nr. DRM/ARW/06/2905A, heeft verweerder over de goedkeuring van dit plan beslist.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 13 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 januari 2007.
Bij brief van 22 februari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Leiden en van appellanten. Deze zijn steeds aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2007, waar [gemachtigde], in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. E. Schepers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Leiden, vertegenwoordigd door mr. A. Kooij en drs. A.B.F. Nijssen, beiden ambtenaren van de gemeente.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het plan, dat betrekking heeft op het gebied dat is gelegen tussen de gemeentegrens met Warmond, de Slaaghsloot, de spoorlijn Leiden-Haarlem/Amsterdam, en het boezemwater De Zijl, voorziet hoofdzakelijk in de bundeling van de bestaande bestemmingsplannen voor het gebied, en in een beperkt aantal ontwikkelingslocaties.
Het standpunt van appellanten
2.4. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de aanduiding "tunnel" op het plandeel met de bestemming "Spoorwegdoeleinden", die voorziet in de aanleg van een spoorwegtunnel tussen de Merenwijk en de woonwijk Poelgeest in Oegstgeest. Zij hebben betoogd dat het gebruik van de tunnel zal leiden tot een onaanvaardbare verslechtering van met name de geluidssituatie en de luchtkwaliteit ter plaatse.
2.5. Verweerder heeft de aanduiding niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft hieraan goedkeuring verleend. Verweerder heeft daarbij tevens overwogen dat een overeenkomst tussen de gemeenten Leiden en Oegstgeest om de spoortunnel te schrappen ten tijde van het nemen van het besluit nog niet door de gemeenteraad van Leiden was bekrachtigd, zodat op dat moment geen aanleiding bestond om op die grond goedkeuring aan de spoortunnel te onthouden.
Het oordeel van de Afdeling
2.6. Vast staat dat de gemeenteraad van Leiden op 19 december 2006 de overeenkomst met de gemeente Oegstgeest, waarbij definitief van de bouw van de tunnel is afgezien, heeft bekrachtigd. Verweerder heeft in dit verband ter zitting verzocht om vernietiging van zijn besluit ten aanzien van dit onderdeel.
Niet in geschil is dat de overeenkomst ten tijde van het nemen door verweerder van het bestreden besluit, op 17 oktober 2006, reeds was ondertekend door de colleges van burgemeester en wethouders van de twee gemeenten.
Onder deze omstandigheden had het op de weg van verweerder gelegen om nader te onderzoeken of het wel voldoende aannemelijk was dat de aanleg van de tunnel binnen de planperiode zou worden gerealiseerd. Nu van een dergelijk onderzoek niet is gebleken, is het bestreden besluit genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van appellanten is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
De bezwaren van appellanten tegen de aanleg van de tunnel behoeven mitsdien geen nadere bespreking.
2.7. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard geen bezwaren te hebben tegen toepassing van de in artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gegeven bevoegdheid. Nu, gelet op het hiervoor overwogene, rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van genoemd artikel, zelf voorziend, goedkeuring te onthouden aan de aanduiding "tunnel".
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 17 oktober 2006, kenmerk DRM/ARW/06/2905A, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de aanduiding "tunnel";
III. onthoudt goedkeuring aan de onder II genoemde aanduiding;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;
V. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Zijlstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2007