ECLI:NL:RVS:2007:BA7150

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702602/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van vreemdelingenbewaring en rechtmatigheid van controle op basis van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om de toetsing van de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling, die op 23 maart 2007 staande is gehouden op basis van artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De staatssecretaris van Justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, die de bewaring had opgeheven en schadevergoeding had toegekend aan de vreemdeling. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet werkend was aangetroffen en dat de verbalisanten niet gerechtigd waren om de vreemdeling te vragen zich te legitimeren.

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de rechtmatigheid van de controle niet ter beoordeling aan de vreemdelingenrechter staat. De Raad stelt vast dat de controle is uitgevoerd in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en dat de vreemdeling geen legitimatie kon overleggen. Dit leidde tot een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, waardoor de vreemdeling kon worden staande gehouden. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling tegen de inbewaringstelling ongegrond. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van de rechtmatigheid van controles in het kader van de Wav en de voorwaarden waaronder vreemdelingen kunnen worden staande gehouden. De beslissing van de Raad van State is genomen in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 31 mei 2007.

Uitspraak

200702602/1.
Datum uitspraak: 31 mei 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
De Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/13007 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 5 april 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2007 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 april 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de bewaring per 5 april 2007 opgeheven en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 april 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 april 2007 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de eerste grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat - samengevat weergegeven - nu uit het procesverbaal van staandehouding niet blijkt dat de vreemdeling werkend is aangetroffen, noch dat de vreemdeling zich bevond in een tot de bedrijfsruimte behorend, niet voor het publiek toegankelijk deel van de horecagelegenheid, het verbalisanten niet vrij stond van de vreemdeling te verlangen zich te legitimeren zodat de vreemdelingrechtelijke staandehouding en de daaropvolgende bewaring onrechtmatig zijn. Daartoe betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank aldus heeft miskend dat sprake was van een controle in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) en dat de rechtmatigheid van die controle niet ter beoordeling aan de vreemdelingenrechter staat.
2.2. Volgens een daarvan op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal is appellant op 23 maart 2007 om 15.20 uur staande gehouden op de voet van artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000). Het proces-verbaal vermeldt daaromtrent het volgende:
"Op vrijdag 23 maart 2007 hebben wij verbalisanten een WAV controle uitgevoerd bij […] gevestigd aan […] te Rotterdam. Nadat wij verbalisanten ons hadden gelegitimeerd middels ons politielegitimatiebewijs en ons doel van komst kenbaar hadden gemaakt, hebben wij de aanwezigen gevraagd zich te legitimeren. In totaal zijn er 7 personen gecontroleerd waarvan 6 personen in het bezit waren van een legitimatiebewijs. Betrokkene was niet in het bezit van een legitimatiebewijs waaruit zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie kon blijken. Hierop is betrokkene staandegehouden voor de vreemdelingenwet".
2.4. In voormeld proces-verbaal is op voldoende inzichtelijke wijze weergegeven dat het verzoek aan de vreemdeling om een legitimatiebewijs te tonen is gedaan ter controle op de naleving van de Wav. Nu hij geen document kon overleggen waaruit zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie kon blijken, is bij die controle gebleken van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleverden, op grond waarvan de vreemdeling krachtens artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 kon worden staandegehouden. Die staandehouding is de eerste in de reeks van tot bewaring leidende stappen, waarvan de rechtmatigheid ter beoordeling van de vreemdelingenrechter staat. De vraag naar de aanleiding tot de controle van de persoonsgegevens van de vreemdeling in het kader van de Wav is voor de uit te voeren toetsing niet van belang.
De grief slaagt.
2.5. De overige grieven, die zijn gericht tegen de gegrondverklaring van het beroep, de toekenning van schadevergoeding, de proceskostenvergoeding en de toevoeging, slagen evenzeer, nu deze beslissingen zijn gegrond op het hiervoor onjuist bevonden oordeel van de rechtbank.
2.6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu uit het vooroverwogene voortvloeit dat de voorgedragen beroepsgronden geen aanleiding geven tot een ander oordeel, het beroep van de vreemdeling tegen de inbewaringstelling ongegrond verklaren. Er is geen grond voor het toekennen van schadevergoeding.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 5 april 2007 in zaak
no. AWB 07/13007;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. M. van Soest-Ahlers, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Soest-Ahlers
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2007
343-520.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak