ECLI:NL:RVS:2007:BA7150
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- M.G.J. Parkins-de Vin
- R. van der Spoel
- Rechtspraak.nl
Toetsing van vreemdelingenbewaring en rechtmatigheid van controle op basis van de Wet arbeid vreemdelingen
In deze zaak gaat het om de toetsing van de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling, die op 23 maart 2007 staande is gehouden op basis van artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De staatssecretaris van Justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, die de bewaring had opgeheven en schadevergoeding had toegekend aan de vreemdeling. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet werkend was aangetroffen en dat de verbalisanten niet gerechtigd waren om de vreemdeling te vragen zich te legitimeren.
De Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de rechtmatigheid van de controle niet ter beoordeling aan de vreemdelingenrechter staat. De Raad stelt vast dat de controle is uitgevoerd in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en dat de vreemdeling geen legitimatie kon overleggen. Dit leidde tot een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, waardoor de vreemdeling kon worden staande gehouden. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling tegen de inbewaringstelling ongegrond. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van de rechtmatigheid van controles in het kader van de Wav en de voorwaarden waaronder vreemdelingen kunnen worden staande gehouden. De beslissing van de Raad van State is genomen in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 31 mei 2007.