200608818/1.
Datum uitspraak: 13 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging "Vereniging van Eigenaren Winkelwaard 321-328 en
331-338", gevestigd te Alkmaar,
appellante,
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,
verweerder.
Bij besluit van 12 juli 2006 heeft verweerder de aanwijzing van de locaties voor ondergrondse inzamelvoorzieningen van huishoudelijk afval vastgesteld. Dit besluit is op diezelfde datum ter inzage gelegd.
Bij brief van 23 oktober 2006, bij de gemeente Alkmaar ingekomen op 31 oktober 2006, heeft appellante beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 juli 2006. Vervolgens heeft de gemeente deze brief met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ten einde deze te doen behandelen als een beroep. Dit beroep is bij de Raad van State ingekomen op 7 december 2006. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 januari 2007.
Bij brief van 7 februari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. S.D. van Reenen en J.B. de Vries, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door L.C. Fellinga en J. Duivenvoorden, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2.1.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende - voor wie ingevolge de artikelen 7:1 en 8:1 bezwaar en beroep openstaat - verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 14 maart 2007,
200603906/1, onder verwijzing naar haar uitspraak van 23 augustus 2006 in zaak no.
200507730/1(AB 2006, 365) komt een belangenorganisatie die voor het belang van haar leden opkomt, daarmee op voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt. Blijkens het Splitsingsreglement, III- B, onder J onder 1˚, is appellante een vereniging van eigenaars als bedoeld in artikel 875f, eerste lid, onder e, Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (oud) en stelt zij zich als zodanig ten doel het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de appartementseigenaars. Het gezamenlijke belang van haar leden waarvoor appellante in de onderhavige procedure opkomt, is derhalve een belang dat zij, gelet op haar statutaire doelstelling in het bijzonder beoogt te behartigen. Gelet hierop en op de gevolgen die de aanwijzing van de locatie Winkelwaard voor ondergrondse inzamelvoorzieningen van huishoudelijk afval voor de woonomgeving van haar leden kan hebben, is het belang van appellante rechtstreeks bij het besluit van 12 juli 2006 betrokken. Zij dient dan ook, anders dan verweerder heeft betoogd, te worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, in samenhang met het derde lid, van de Awb bij het onderhavige besluit tot vaststelling van locaties voor ondergrondse inzamelvoorzieningen van huishoudelijk afval.
2.2. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, vierde lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2.1. Zoals hiervoor is vermeld, is het bestreden besluit op 12 juli 2006 ter inzage gelegd. Gelet op de artikelen 6:7 en 6:8, vierde lid, van de Awb is de termijn om tegen dit besluit beroep in te stellen verstreken op 24 augustus 2006. Vast staat dat het beroepschrift buiten de wettelijke termijn is ingediend. Gelet op artikel 6:11 van de Awb dient te worden bezien of deze termijnoverschrijdingen verschoonbaar zijn.
2.2.2. Appellante voert aan dat in de publicatie van het bestreden besluit in de Officiële Bekendmakingen van 12 juli 2006 wordt vermeld dat de ingebrachte zienswijze ten aanzien van de locatie aangeduid met de nummers HW14R en HW15R, gelegen aan de Winkelwaard, hebben geleid tot wijziging van de containerlocatie en dat de locatie circa 15 meter richting de doorgaande weg wordt verplaatst. Omdat de dichtstbijzijnde doorgaande weg de Schinkelwaard is, is appellante, wier voorzitter een door de gemeente georganiseerde inloopavond heeft bezocht en daar heeft ingesproken, ervan uitgegaan dat het bijwonen van de hoorzitting het gewenste resultaat had gehad en dat de ondergrondse voorziening in de richting van de Schinkelwaard en dus verder weg van haar appartementencomplex zou worden verplaatst. Omdat aan appellante geen besluit is toegezonden, is er geen verdere actie ondernomen. Appellante is pas op de hoogte geraakt van de exacte inhoud van het besluit van 12 juli 2006 toen half oktober 2006 met het voorbereidende werk voor plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer werd begonnen waarop zij direct geïnformeerd heeft bij verweerder. Op 23 oktober 2006 heeft appellante beroep tegen dit besluit ingesteld.
2.2.3. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake kan zijn, omdat uit de publicatie van het besluit in de Officiële Bekendmakingen van 12 juli 2006 duidelijk blijkt dat de locatie verplaatst is. Volgens verweerder komt het voor risico van appellante dat zij zich niet op de hoogte heeft gesteld van de exacte locatie nu zij er niet zonder meer van had kunnen uitgaan dat met de doorgaande weg de Schinkelwaard werd bedoeld.
2.2.4. Zowel de oude als de nieuwe locatie van de afvalcontainer zijn gelegen aan de Winkelwaard, een weg voor parkeerbestemming en bewoners, waarop parkeervakken worden aangewezen. Om het in deze zaak relevante deel van de Winkelwaard per auto te kunnen verlaten, dient men de Schinkelwaard op te rijden. Gelet op deze feitelijke situatie is de Afdeling van oordeel dat appellante er redelijkerwijs van heeft mogen uitgaan dat met de doorgaande weg de Schinkelwaard werd bedoeld. Gelet op de aan verweerder toe te rekenen formulering, welke de Afdeling onvoldoende duidelijk acht als plaatsaanduiding, mag aan appellante dan ook niet worden tegengeworpen dat zij er niet zonder meer vanuit is gegaan dat met de doorgaande weg de Schinkelwaard werd bedoeld en dat zij zich niet op de hoogte heeft gesteld van de exacte locatie. In dit verband is nog van belang dat tijdens de zitting van 4 mei 2007 namens verweerder de mededeling is gedaan dat wanneer verplaatsing van de containerlocatie in de richting van de Schinkelwaard was bedoeld dit zeker in het besluit zou zijn vermeld. De Afdeling heeft geen goede redenen kunnen vaststellen waarom verweerder bij verplaatsing van de containerlocatie in een andere richting dit niet duidelijker heeft kunnen aangeven. Het bij appellante ontstane misverstand en de gevolgen daarvan dienen voor rekening van verweerder te komen. De aanwezigheid van de voorzitter van appellante op de inloopavond maakt dit niet anders. De termijnoverschrijding is onder deze omstandigheden verschoonbaar.
2.3. Ingevolge artikel 10.23 van de Wet milieubeheer stelt de gemeenteraad in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening gemeente Alkmaar 2004 kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
2.4. Appellante kan zich niet vinden in de aanwijzing van de Winkelwaard als locatie voor de ondergrondse container omdat deze op slechts 1 meter is gelegen van het appartement Winkelwaard 322 waardoor het mogelijk wordt om via de containerunit over de schutting te klimmen. Bovendien bestaat er bij appellante de zorg dat aangeleverd grofvuil op deze plek in brand gestoken zal worden.
2.4.1. Naar het oordeel van de Afdeling wijst verweerder er in zijn verweerschrift terecht op dat de afstand tussen de schutting en het zogenoemde inwerpzuiltje 2,35 meter bedraagt, zodat het gevaar van binnenklimmen via de containerunit te verwaarlozen is. Hetzelfde geldt voor het gevaar voor brandstichting, aangezien er nauwelijks ruimte is om afval naast de containers te dumpen en de locatie goed in het zicht ligt hetgeen de prikkel tot dumpen eveneens aanzienlijk vermindert. Bovendien heeft verweerder toegezegd handhavend op te treden wanneer toch sprake blijkt van het dumpen van afval.
2.4.2. Gelet op het vorenstaande en nu de gekozen locatie voldoet aan de daarvoor door verweerder gehanteerde uitgangspunten en beleidscriteria, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot vaststelling van de locatie Winkelwaard heeft kunnen komen.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Zegveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2007