200701994/2.
Datum uitspraak: 8 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 11 juli 2006 heeft de gemeenteraad van Almelo, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 juli 2006, het bestemmingsplan "Regionaal Bedrijventerrein Twente (RBT)" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 20 februari 2007, kenmerk 2007/0113537, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 20 maart 2007, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 april 2007.
Bij brief van 16 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2007, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2007, waar verzoekers, in de personen van [gemachtigden] en bijgestaan door mr. J.J. Paalman, advocaat te Almelo, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. G. Rooks, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door P. Oegema-de Groot, ambtenaar van de gemeente, en het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Regionaal Bedrijventerrein Twente, vertegenwoordigd door [directeur], mr. S.W. Knoop, advocaat te Zutphen en mr. T.K. Postma, advocaat te Zwolle.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan heeft betrekking op gronden ten zuiden van Almelo.
Met het plan wordt beoogd een regionaal bedrijventerrein mogelijk te maken.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.3. Verzoekers exploiteren een melkvee- annex varkenshouderij aan de [locatie] te [plaats], in het westelijke gedeelte van het plangebied. Zij stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan en hebben daartoe een groot aantal bezwaren van uiteenlopende strekking naar voren gebracht. Verzoekers vrezen dat hun toekomstige bedrijfsvoering door het plan wordt belemmerd. Teneinde onomkeerbare gevolgen op dit punt te voorkomen verzoeken zij schorsing van het bestreden besluit.
2.4. Aan een groot deel van de gronden in het plangebied is in het plan de nog uit te werken bestemming "Cultuurhistorische elementen (uit te werken ex artikel 11 WRO)", "Bedrijfsdoeleinden I (uit te werken ex artikel 11 WRO)" dan wel "Bedrijfsdoeleinden II (uit te werken ex artikel 11 WRO)" toegekend. Ingevolge de uitwerkingsregeling behorende bij deze bestemmingen mogen, zolang en voor zover de uitwerking nog niet onherroepelijk is, bouwwerken slechts gebouwd worden, mits:
1. Het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerp-uitwerkingsplan;
2. Van het college van gedeputeerde staten vooraf een verklaring van geen bezwaar ter zake is ontvangen, tenzij het college van gedeputeerde staten heeft verklaard dat de uitwerking geen goedkeuring behoeft en gedurende de termijn van terinzagelegging geen bedenkingen tegen het ontwerp-uitwerkingsplan zijn ingebracht.
Voor het overige maakt het plan rechtstreeks enkele ontwikkelingen mogelijk, waaronder de aanleg van een weg die het plangebied van west naar oost doorkruist.
2.4.1. Ter zitting is van de zijde van de gemeenteraad aangegeven dat het plan in twee fases zal worden uitgevoerd, beginnend met het gedeelte van het plangebied ten oosten van de bestaande Pastoor Ossestraat. Desgevraagd is voorts verklaard dat er voor het gebied aan de westzijde van de Pastoor Ossestraat geen ontwerp-uitwerkingsplan ligt of op korte termijn te verwachten is. Verder is namens de gemeenteraad gesteld dat voor het overige wat betreft de gronden ten westen van de Pastoor Ossestraat op korte termijn geen onomkeerbare ontwikkelingen zullen plaatsvinden.
2.4.2. De Voorzitter overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat het bedrijf door de uitvoering van de eerste fase van het plan in zijn bedrijfsvoering zal worden geschaad. Nu de ontwikkelingen van de tweede fase niet op korte termijn zijn te verwachten, is de Voorzitter van oordeel dat een spoedeisend belang tot het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het bestreden besluit ontbreekt. Het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2007