200702322/2.
Datum uitspraak: 7 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoekers sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de vereniging "Dorpsvereniging Midwolde", gevestigd te Midwolde, gemeente Leek,
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Bij besluit van 17 juli 2006 heeft de gemeenteraad van Leek het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Leeksterveld fase 1 herziening ex artikel 30 WRO" vastgesteld.
Bij besluit van 30 januari 2007, kenmerk 2006-14.130/5/B.3, RP, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers sub 1] bij brief van 27 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2007, en de vereniging "Dorpsvereniging Midwolde" (hierna: de Dorpsvereniging) bij brief van 31 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 2 april 2007, beroep ingesteld. Bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2007, hebben [verzoekers sub 1] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft de Dorpsvereniging de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 mei 2007, waar [verzoekers sub 1], in de persoon van [gemachtigde], de Dorpsvereniging, vertegenwoordigd door ir. H.J. Smits, en verweerder, vertegenwoordigd door A.H. Wiechertjes, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door S.P. van Sloten, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de aanduiding "in-/uitritten toegestaan" op het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" en maakt in- en uitritten mogelijk op de Noorderweg ten behoeve van een aantal percelen van het bedrijventerrein Leeksterveld.
2.3. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan en beogen met hun verzoeken onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan te voorkomen. Daartoe voeren zij onder meer aan dat het plan in strijd is met de zogenoemde startnotitie "Bedrijvenpark Leeksterhout Noord" en dat de verkeerskundige gevolgen van het plan op de Noorderweg onvoldoende zijn onderzocht. Zij vrezen dat als gevolg van het plan ter plaatse een verkeersonveilige situatie zal ontstaan.
2.4. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft het goedgekeurd. Hij is van mening dat het plan geen verkeersonveilige situatie op de Noorderweg met zich zal brengen.
2.5. Uit het in opdracht van verzoekers door het onderzoekbureau "Oranjewoud" verrichte "Verkeersonderzoek Noorderweg" van 16 maart 2006 volgt dat het toevoegen van de in- en uitritten tot gevolg heeft dat het aantal zogenoemde conflictpunten en de verkeersintensiteit op de Noorderweg aanzienlijk toeneemt. De gemeentelijke Werkgroep Verkeer heeft blijkens haar advies in dit verband aanvullende veiligheidsmaatregelen, zoals bijvoorbeeld aparte fietsstroken, voorgesteld.
Gelet op het vorenstaande en gelet op de uitvoerige reactie van het onderzoeksbureau van 24 augustus 2006 op de door de gemeenteraad geuite bezwaren tegen het voormelde onderzoek is de Voorzitter er niet van overtuigd dat verweerder zonder nader onderzoek naar de verkeerskundige gevolgen van het plan zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een ernstige verslechtering van de verkeersveiligheid zich niet zal voordoen en dat ten aanzien van de verkeersveiligheid zelfs positieve gevolgen zijn te verwachten. Daarbij betrekt de Voorzitter dat de Noorderweg een smalle erftoegangsweg is met thans een betrekkelijk lage verkeersintensiteit en dat blijkens de voormelde startnotitie het aanvankelijk onwenselijk werd geacht dat de Noorderweg deel uit zou maken van de ontsluiting van het bedrijventerrein.
2.6. Gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van inwerkingtreding van het plan, ziet de Voorzitter aanleiding het bestreden besluit te schorsen.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 30 januari 2007, kenmerk 2006-14.130/5/B.3, RP;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van hun verzoeken opgekomen proceskosten (€ 86,33 (zegge: zesentachtig euro en drieendertig cent voor [verzoekers sub 1] en € 59,09 (zegge: negenenvijftig euro en negen cent voor de Dorpsvereniging); de bedragen dienen door de provincie Groningen aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de provincie Groningen aan verzoekers het door hen voor de behandeling van hun verzoeken betaalde griffierecht (€ 143,00 (zegge: honderddrieenveertig euro) voor [verzoekers sub 1] en € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) voor de Dorpsvereniging) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Kegge
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2007