200701981/2 en 200701981/1.
Datum uitspraak: 4 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Losser,
verweerder.
Appellant heeft op 11 juni 1999 bij verweerder een aanvraag om een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer ingediend voor een veeteelt-, loon en grondverzet- en transportbedrijf aan de [locatie] in [plaats].
Tegen het uitblijven van een besluit heeft appellant bij brief van 19 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 19 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2007, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 mei 2007.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het geding.
2.3. Artikel 6:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat indien het bezwaar of beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, het niet aan een termijn is gebonden.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het bezwaar- of beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het bezwaar- of beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
2.4. Appellant stelt dat reeds geruime tijd overleg met verweerder heeft plaatsgevonden over een mogelijke verplaatsing van zijn bedrijf, doch dat recent gebleken is dat verplaatsing niet tot de mogelijkheden behoort. Hij stelt daarom bij brieven van 20 november 2006, 6 en 27 december 2006 en 24 januari 2007 aan verweerder verzocht te hebben alsnog op zijn aanvraag te beslissen. Ondanks toezeggingen van verweerder heeft deze nog geen beslissing op de aanvraag genomen.
2.5. De Voorzitter stelt vast dat verweerder niet zoals artikel 3:28 (oud) van de Algemene wet bestuursrecht voorschrijft binnen zes maanden na indiening van de aanvraag op die aanvraag heeft beslist. Verweerder heeft deze termijn niet met toepassing van artikel 3:29, eerste lid, (oud) van de Algemene wet bestuursrecht verlengd en evenmin besloten de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht niet in behandeling te nemen. Verweerder heeft dan ook niet tijdig op de aanvraag beslist.
Gezien het tussen appellant en verweerder gevoerde overleg over een mogelijke verplaatsing van het bedrijf, het feit dat eerst in de loop van 2006 duidelijk is geworden dat een verplaatsing niet mogelijk is en de vervolgens door verweerder gedane toezegging dat alsnog op de aanvraag zal worden beslist, mocht appellant er op vertrouwen dat verweerder binnen afzienbare tijd een beslissing op de aanvraag zou nemen. Gelet hierop is het beroep niet onredelijk laat ingesteld. Het beroep is ontvankelijk.
Tevens is het beroep gelet op het voren overwogene gegrond. Het ingevolge artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht voor de toepassing van wettelijke voorschriften over beroep met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient te worden vernietigd. Tevens zal de Voorzitter een termijn stellen voor het alsnog beslissen op de aanvraag.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Losser op binnen 13 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen;
IV. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Losser tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 344,00 (zegge: driehonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Losser aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Losser aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 282,00 (zegge: tweehonderdtweeëntachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het verzoek vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Klap
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2007