ECLI:NL:RVS:2007:BA6594

Raad van State

Datum uitspraak
29 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702846/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep wegens ontbreken naam in beroepschrift

In deze zaak heeft de Raad van State op 29 mei 2007 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van appellante, aangeduid als G. NN P11402 V 070321 0915. De zaak betreft een beroep tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, die op 13 april 2007 het beroep van appellante tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie niet ontvankelijk had verklaard. Dit besluit betrof de vreemdelingenbewaring van appellante, die op 21 maart 2007 was opgelegd.

De Raad van State oordeelde dat appellante als indiener van het hoger-beroepschrift moet worden aangemerkt in de zin van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel vereist dat een beroepschrift de naam van de indiener bevat. Aangezien appellante niet aan dit vereiste voldeed, kon de Raad van State, in overeenstemming met artikel 85, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank had in dit geval niet de mogelijkheid om een niet-ontvankelijkverklaring achterwege te laten, zoals eerder was overwogen.

De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de formele vereisten voor het indienen van een beroepschrift. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, en verklaarde het hoger beroep niet ontvankelijk. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 mei 2007.

Uitspraak

200702846/1.
Datum uitspraak: 29 mei 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de vreemdeling, aangeduid als G. NN P11402 V 070321 0915,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/13232 van de rechtbank 's Gravenhage van 13 april 2007 in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2007 is appellante in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 april 2007, verzonden op 16 april 2007, heeft de rechtbank ’s Gravenhage het daartegen door appellante ingestelde beroep niet ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 23 april 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 april 2007 heeft de Staatssecretaris van Justitie een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover thans van belang, dient een beroepschrift de naam van de indiener te bevatten.
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb, voor zover thans van belang, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Ingevolge artikel 6:24, eerste lid, van deze wet, voor zover thans van belang, is de afdeling waartoe artikel 6:5 behoort, van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep kan worden ingesteld.
Ingevolge artikel 85, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, wordt, indien niet is voldaan aan artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, het hoger beroep niet ontvankelijk verklaard. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
2.2. Appellante moet worden aangemerkt als de indiener van het hoger-beroepschrift in de zin van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Dat geschrift moet derhalve ingevolge die bepaling de naam die zij voert, bevatten. Aan dat vereiste is niet voldaan. Gelet op voormeld artikel 85, derde lid, van de Vw 2000, heeft de Afdeling, anders dan de rechtbank, indien niet is voldaan aan voormeld vereiste, niet de mogelijkheid een niet-ontvankelijkverklaring achterwege te laten.
2.3. Het hoger beroep is, gelet op voormeld artikel 85, derde lid, van de Vw 2000, kennelijk niet ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en
mr. H. Troostwijk en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter
w.g. Van Gemert
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2007
243-551.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak