ECLI:NL:RVS:2007:BA6592

Raad van State

Datum uitspraak
24 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701833/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van een minderjarige vreemdeling inzake verblijfsvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een minderjarige vreemdeling, geboren op 20 januari 2002, die niet bekwaam is om in rechte te staan. De Raad van State heeft vastgesteld dat de appellant, die beweerdelijk handelt namens de vreemdeling, niet de juiste vertegenwoordiging heeft aangetoond. De vreemdeling is erkend door een derde, maar er is geen bewijs dat deze derde de wettelijk vertegenwoordiger is. De moeder van de vreemdeling is met onbekende bestemming vertrokken, en er is geen vermelding in het gezagsregister. De Raad heeft de appellant in de gelegenheid gesteld om de vertegenwoordiging aan te tonen, maar de overgelegde documenten waren onvoldoende om de wettelijk vertegenwoordiging te bevestigen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geconcludeerd dat het hoger beroep zonder tussenkomst van een wettelijk vertegenwoordiger is ingediend, waardoor het hoger beroep niet ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is gedaan op 24 mei 2007, waarbij de Raad van State in naam der Koningin heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200701833/1.
Datum uitspraak: 24 mei 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant], beweerdelijk handelend namens [de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 06/31622 en 06/31620 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 15 februari 2007 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de Minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2004 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag ten behoeve van [de vreemdeling] om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 13 juni 2006 heeft de minister het daartegen namens de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 februari 2007, verzonden op 16 februari 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, voor zover thans van belang, het daartegen namens de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 13 maart 2007, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 28 maart 2007 heeft de Staatssecretaris van Justitie een reactie ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft appellant zich bij brief van 26 april 2007 nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:21, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover thans van belang, worden natuurlijke personen, onbekwaam om in rechte te staan, in het geding vertegenwoordigd door hun vertegenwoordigers naar burgerlijk recht.
Ingevolge het tweede lid kunnen de in het eerste lid bedoelde personen zelf in het geding optreden, indien zij tot redelijke waardering van hun belangen in staat kunnen worden geacht.
2.2. Appellant, advocaat te Kerkrade, heeft in het hoger-beroepschrift aangegeven dat hoger beroep wordt ingesteld namens de vreemdeling, geboren op 20 januari 2002, en verklaard bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het instellen van het hoger beroep.
Omdat de vreemdeling gezien haar leeftijd niet bekwaam is om in rechte te staan, niet tot een redelijke waardering van haar belangen in staat kan worden geacht en uit het hoger-beroepschrift evenmin blijkt dat een wettelijk vertegenwoordiger van de vreemdeling appellant heeft gemachtigd om namens haar hoger beroep in te stellen, is appellant bij aangetekend verzonden brief van 23 april 2007 in de gelegenheid gesteld binnen een week na dagtekening van die brief de door hem gestelde vertegenwoordiging aan te tonen. Voorts is hem in die brief verzocht aan te geven wie de wettelijk vertegenwoordiger is en stukken over te leggen waaruit diens hoedanigheid blijkt.
Appellant heeft bij brief van 26 april 2007 kopieën van een akte van geboorte van de vreemdeling, alsmede van een latere vermelding betreffende erkenning overgelegd. Uit laatstgenoemd document blijkt dat de vreemdeling is erkend door [betrokkene]. Voorts heeft appellant aangegeven dat de moeder van de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken, met achterlating van de vreemdeling bij de vader, er geen vermelding in het gezagsregister is met betrekking tot de vreemdeling en dat uit de overgelegde stukken niet kan worden afgeleid dat [betrokkene] de wettelijk vertegenwoordiger van de vreemdeling is. De Afdeling concludeert hieruit dat het hoger beroep zonder tussenkomst van een wettelijk vertegenwoordiger is ingediend.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk niet ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
Voorzitter
w.g. Zwemstra
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2007
91-553.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak