200608419/1.
Datum uitspraak: 6 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Alphen, gemeente Alphen-Chaam
tegen de uitspraak in zaak no. 05/4558 van de rechtbank Breda van 24 oktober 2006 in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te Alphen, gemeente Alphen-Chaam
het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam.
Bij besluit van 20 mei 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam (hierna: het college) aan [partij] ontheffing van het verbod tot kamperen verleend voor het houden van een kleinschalig kampeerterrein aan de [locatie] te Alphen.
Bij besluit van 22 oktober 2003 heeft het college het door [appellanten], [belanghebbenden] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 oktober 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 mei 2005 in zaak no.
200409331/1heeft de Afdeling het door [appellanten] daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 22 oktober 2003 vernietigd.
Bij besluit van 3 november 2005 heeft het college het gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 oktober 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant b] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opdracht gegeven om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op het gemaakte bezwaar te nemen.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 januari 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [partij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 mei 2007, waar appellanten, bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen.
2.1. Voor zover appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend, dat artikel 39, tweede lid, van de Wet op de openluchtrecreatie geen grondslag biedt om wederom ontheffing te verlenen, faalt dat betoog als gebaseerd op een onjuiste lezing van de uitspraak.
2.2. Appellanten klagen dat de rechtbank ten onrechte niet zelf in de zaak heeft voorzien, nu zij op basis van de ter zitting afgelegde verklaringen aanknopingspunten ziet voor de veronderstelling dat verweerder het voornemen heeft om het gebruik van het perceel als minicamping zo spoedig mogelijk planologisch te legaliseren.
Anders dan appellanten uit deze overweging kennelijk afleiden, heeft de rechtbank hiermee een oordeel gegeven over de mogelijkheid tot legalisering en handhaving van het primaire besluit met een andere motivering, noch over de onmogelijkheid hiervan. Reeds om die reden faalt het betoog.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Können
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2007