200607724/1.
Datum uitspraak: 6 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en de vereniging "Vereniging Wijkraad Willemskwartier", respectievelijk wonend en gevestigd te Nijmegen,
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen,
verweerder.
Bij besluit van 29 augustus 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting met opslag en verkoop van consumentenvuurwerk op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: de inrichting). Dit besluit is op 11 september 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 23 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 november 2006.
Bij brief van 15 december 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. S. Striekwold, advocaat te Nijmegen, en verweerder, vertegenwoordigd door I.M.I. van den Bergh en J. Groeneweg, ambtenaren van de gemeente, en ing. J.Gielbert, zijn verschenen zijn verschenen. Voorts zijn daar [vergunninghouder] gehoord.
2.1. Het besluit van 29 augustus 2006 betreft de verlening van een revisievergunning voor het opslaan, ompakken en verkopen van consumentenvuurwerk binnen de inrichting met een opslagcapaciteit van 6.000 kilogram in de periode 15 tot en met 31 december en 2.500 kilogram in de periode 1 tot en met 15 januari.
2.2. Appellanten betogen dat de aanvraag om vergunning onvoldoende informatie bevat om tot een goede beoordeling hiervan te komen. Zij voeren daartoe aan dat uit de aanvraag niet blijkt of wordt voldaan aan de voorschriften over de brandwerendheid van de (buffer)bewaarplaatsen, hoe de verkoopruimte zal worden ingericht en of de inrichting beschikt over brandslanghaspels.
2.3. Het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer vereist niet dat op de bij de aanvraag behorende tekening de inrichting van een verkoopruimte wordt weergegeven. Overigens blijkt uit de tekening waar de verkoopruimte zich in de inrichting bevindt. Voorts blijkt uit de tekening dat de inrichting beschikt over een brandslanghaspel en bevat de tekening informatie over de constructie van de (buffer)bewaarplaatsen en de daarin voorziene brandwerende deuren. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd, leidt gelet hierop niet tot het oordeel dat de aanvraag niet voldoet aan het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer of dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen voor het milieu.
2.4. Ingevolge artikel 8.44, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover thans van belang, kunnen, indien dit uit een oogpunt van doelmatige regelgeving bijzonder aangewezen is, bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot daartoe aangewezen categorieën van inrichtingen, waarvoor het in artikel 8.1 gestelde verbod geldt, regels worden gesteld, die nodig zijn ter bescherming van het milieu.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, kan bij een algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat het bevoegd gezag bij het verlenen of wijzigen van een vergunning van bij de algemene maatregel van bestuur gestelde regels kan afwijken.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, kan bij een algemene maatregel van bestuur de verplichting worden opgelegd met betrekking tot daarbij aangegeven onderwerpen te voldoen aan nadere eisen die het bevoegd gezag als beperking waaronder de vergunning wordt verleend of als voorschrift dat daaraan wordt verbonden, kan stellen.
Het Vuurwerkbesluit is onder meer een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.44 van de Wet milieubeheer.
Ingevolge artikel 2.2.2 van het Vuurwerkbesluit dient, voor zover thans van belang, de inrichting in kwestie te voldoen aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 1, onder A, B en D, en aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3.
2.5. Appellanten betogen dat de bereikbaarheid van de inrichting voor de brandweer niet optimaal is. Zij voeren daartoe aan dat de bereikbaarheid aan de achterzijde van de inrichting te wensen overlaat, nu daar een sloopterrein omringd met hekken is gelegen.
2.5.1. Ingevolge artikel 2.2.3, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vuurwerkbesluit kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen met betrekking tot de in bijlage 1, onder B, opgenomen voorschriften ten aanzien van de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn.
2.5.2. Verweerder heeft de bereikbaarheid van de inrichting toereikend geacht, omdat blijkens het zogenoemde aanvalsplan van de brandweer Nijmegen de bereikbaarheid in eerste instantie aan de voorzijde van de inrichting is voorzien, terwijl additioneel aan de achterzijde van de inrichting een bluswagen kan komen. Dat aan de achterzijde een sloopterrein omringd met hekken is gelegen, vormt volgens verweerder daarbij geen beletsel.
Er is, mede gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, geen grond voor het oordeel dat verweerder zich met deze motivering niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met betrekking tot de bereikbaarheid geen nadere eisen hoeven te worden gesteld.
2.6. Appellanten betogen verder dat de situering van de inrichting in een woonwijk uit het oogpunt van veiligheid onaanvaardbaar is omdat deze situering niet aan de ingevolge bijlage 3 bij het Vuurwerkbesluit in aanmerking te nemen veiligheidsafstanden voldoet.
2.6.1. In bijlage 3 is bepaald dat bij een inrichting als thans aan de orde, een veiligheidsafstand van ten minste acht meter tot een kwetsbaar object in acht moet worden genomen. Deze afstand wordt in zowel horizontale als in verticale richting gemeten in bolvorm vanaf het middelpunt van de deuropening van de (buffer)bewaarplaats. Een kwetsbaar object mag binnen deze afstand aanwezig zijn indien tussen de deuropening van de (buffer)bewaarplaats en dat object een scheidingsconstructie aanwezig is waarvan de brandwerendheid niet lager is dan zestig minuten, waarin zich geen opening, raam of deur bevindt en die, voor zover het een verticale scheidingsconstructie betreft, vervaardigd is van metselwerk, beton of cellenbeton. Daarnaast mag een kwetsbaar object zich niet in het vrijwaringsgebied bevinden. Dit gebied wordt in horizontale richtingen begrensd door de veiligheidsafstand in voorwaartse richting en de breedte van ruimte waarin consumentenvuurwerk aanwezig is en in verticale richtingen door de vloer en het plafond van deze besloten ruimte.
2.6.2. De boven en naast de inrichting gelegen kwetsbare objecten bevinden zich niet in het vrijwaringsgebied, omdat het vrijwaringsgebied in verticale richting wordt begrensd door het plafond van de (buffer)bewaarplaatsen en in horizontale richting door de breedte van de (buffer)bewaarplaatsen. De veiligheidsafstand van acht meter hoeft voor de inrichting niet in acht te worden genomen, omdat tussen de kwetsbare objecten en de (buffer)bewaarplaatsen scheidingsconstructies aanwezig zijn die voldoen aan de in overweging 2.6.1 genoemde eisen.
Gelet hierop is verweerder er terecht van uitgegaan dat de inrichting voldoet aan de ingevolge het Vuurwerkbesluit in aanmerking te nemen afstanden.
2.7. Tot slot vragen appellanten zich af of wel voldoende bluswater aanwezig is om een eventuele brand in de inrichting te bestrijden. De te installeren watertank zou slechts een garantie bieden voor een watertoevoer aan de sprinklerinstallatie van dertig minuten. Bovendien is water, gelet op de grote hoeveelheid magnesium die volgens appellanten in consumentenvuurwerk aanwezig is, niet het geschikte middel om een brand veroorzaakt door vuurwerk te blussen, zodat gezocht dient te worden naar alternatieven ter voorkoming van gevaarlijke situaties.
2.7.1. In artikel 2.2.2 samen met bijlage 1 van het Vuurwerkbesluit is geregeld aan welke voorschriften inzake de brandbestrijdingsmiddelen de inrichting moet voldoen. Er is niet krachtens artikel 8.44, vierde of vijfde lid, van de Wet milieubeheer bepaald dat bij vergunningverlening van deze regels mag worden afgeweken of dat ter zake nadere eisen mogen worden gesteld. Wat dit aspect betreft zijn de regels van het Vuurwerkbesluit derhalve uitputtend. Verder is niet is gebleken dat de inrichting op het punt van de brandbestrijdingsmiddelen niet aan de voorschriften voldoet.
Voor verweerder bestaat dan ook geen mogelijkheid om de vergunning te weigeren of verdergaande voorschriften te stellen in verband met de brandbestrijdingsmiddelen.
2.8. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Van der Zijpp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2007