200608339/1.
Datum uitspraak: 6 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Bij besluit van 14 maart 2006 heeft de gemeenteraad van De Marne het bestemmingsplan "Leens-Oost" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 17 oktober 2006, no. 2006 05782f/42/B.1,RP, beslist over de goedkeuring van het plan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 15 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2006, beroep ingesteld.
Bij schrijven van 23 november 2006 hebben appellanten hun beroep aangevuld.
Verweerder heeft bij brief van 5 februari 2007 medegedeeld dat geen verweerschrift wordt uitgebracht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2007, waar appellanten, in de persoon van [gemachtigde] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.J. van der Kooi, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad van De Marne, vertegenwoordigd door W.K. de Wind, ambtenaar van de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan, zoals door verweerder goedgekeurd, heeft betrekking op een gebied aan de oostzijde van de kern Leens en maakt de ontwikkeling van een woonwijk en nieuwbouw van ongeveer 100 woningen mogelijk.
Het standpunt van appellanten
2.3. Appellanten, als bewoners van de woningen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] woonachtig direct ten noorden van het plangebied, stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan - zoals ter zitting toegespitst - het noordelijk deel van het door het bestemmingsplan bestreken gebied, voorzover daarbij de bestemming "Groenvoorzieningen" is toegekend aan de gronden tegenover hun woningen.
Ter zitting hebben zij hun bezwaren voorts toegespitst op de omstandigheid dat het plan niet voorziet in het verbeteren of aanpassen van de verkeerssituatie op de Wierde. Zo is volgens appellanten verlegging van de Wierde naar een wat zuidelijker loop ten onrechte niet onderzocht en zijn zelfs geen snelheidsremmende maatregelen getroffen, bijvoorbeeld door het instellen van een maximum snelheid van 30 kilometer per uur op de Wierde. Appellanten brengen naar voren dat het plan in zijn huidige vorm een onaanvaardbare toename van het verkeer op de Wierde tot gevolg heeft en dat de trillingshinder, veroorzaakt door voor hun woningen passerend verkeer, veel erger zal worden. Ook vrezen zij overlast van de bushalte die naar hun stellen tegenover [locatie 3] wordt aangelegd.
Het standpunt van verweerder
2.4. Verweerder heeft, vanwege overschrijding van het bij de provinciale nota "Bouwen en Wonen" aan de gemeente toegedeelde contingent, gedeeltelijk goedkeuring onthouden aan het plan, maar voor het overige geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening en het recht te achten en heeft het plan in zoverre goedgekeurd.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verkeerstechnische ontsluiting van het plangebied op een goede en veilige manier vorm kan krijgen en dat de toename van het verkeer op de Wierde niet zodanig zal zijn dat deze het verkeer niet goed kan verwerken. Toename van trillingshinder door stijging van het aantal verkeersbewegingen kan volgens verweerder teniet gedaan worden door snelheidsbeperkende maatregelen. Trillingshinder en scheurvorming in het wegdek zal voorts worden beperkt door aanvulling van de Wierde met grond.
De vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6. In het noordelijk deel van het plangebied is ter hoogte van de aan de overzijde gelegen [locatie 4] tot en met [locatie 1], direct aansluitend en evenwijdig aan de doorgaande weg, over een geruime breedte de bestemming "Verkeers- en verblijfsdoeleinden" toegekend. Oostelijk daarvan is - ter hoogte van de [locatie 5] tot en met [locatie 3] - voorzien in de bestemmingen "Groenvoorzieningen" en - verder van de weg af gelegen - "Woondoeleinden, uit te werken (WU)", met de aanduiding "A", waarbij een bouwvlak is ingetekend op ongeveer 30 meter ten zuiden van de Wierde. Weer verder oostelijk is voorzien in de bestemming "Verkeers- en verblijfsdoeleinden", en wel op zodanige wijze dat ten behoeve van de in het plangebied te realiseren woonwijk een ontsluitingsweg kan worden aangelegd. Deze ontsluitingsweg zal op ruim 20 meter afstand van de dichtstbijzijnde woning van appellanten aansluiten op de Wierde.
Ingevolge artikel 9.1. van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Groenvoorzieningen" aangewezen gronden bestemd voor:
c. inritten en uitritten;
d. voet- en rijwielpaden;
g. waterlopen en waterpartijen;
met daaraan ondergeschikt:
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 9.4.1. van de planvoorschriften is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
In artikel 7.2.2 van de planvoorschriften is voorts vastgelegd dat bij de nadere uitwerking van het bestemmingsplan moet worden vastgelegd dat op de tot "Woondoeleinden, uit te werken (WU)" bestemde gronden die op de plankaart zijn voorzien van de aanduiding "A" een gebouw uitsluitend binnen het bouwvlak mag worden gebouwd.
Het oordeel van de Afdeling
2.7. De Afdeling stelt voorop dat bij het plan, waaraan verweerder gooedkeuring heeft verleend, een keuze is gemaakt voor de handhaving van de Wierde op het bestaande tracé; enige verschuiving van deze weg naar het zuiden is daarmee uitgesloten. Aannemelijk is dat verwezenlijking van de woningbouw die het plan mogelijk maakt een toename van het verkeer op de - dicht langs de woningen van appellanten lopende - Wierde tot gevolg zal hebben. In verband hiermee was naar het oordeel van de Afdeling enig onderzoek noodzakelijk of ter plaatse niet een onacceptabele toename van de reeds ondervonden trillingshinder zal ontstaan en of in verband daarmee het meest noordelijk gelegen deel van het plangebied niet alsnog een verkeersbestemming had moeten krijgen teneinde een in ruimtelijk opzicht optimale verkeersafwikkeling mogelijk te maken.
Ter zitting is door de gemeenteraad voorts naar voren gebracht dat de door appellanten bedoelde bushalte zal worden aangelegd in het tot "Groenvoorzieningen" bestemde gebied. De planvoorschriften laten de met de zodanige aanleg gepaard gaand gebruik echter niet toe. Ook in dit opzicht was nader onderzoek geboden naar de vraag of niet op het meest noordelijke deel van het plangebied een verkeersbestemming had moeten komen te rusten.
Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voor zover hierbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemming "Groenvoorzieningen", zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart. Nu, naar de Afdeling begrijpt uit de bij het bestemmingsplan behorende toelichting, de ligging van het meest noordelijke deel van het bij het bestemmingsplan voorziene bouwvlak is beïnvloed door de afstand tot de weg, dient de goedkeuring van dit plandeel, zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart, eveneens en op dezelfde grond te worden vernietigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 17 oktober 2006, no. 2006 05782f/42/B.1,RP, voorzover hierbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemming "Groenvoorzieningen" en "Woondoeleinden, uit te werken (WU)" met de aanduiding "A", een en ander zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
III. gelast dat de provincie Groningen aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Dorst
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2007