200605048/1.
Datum uitspraak: 6 juni 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 29 september 2005 heeft de gemeenteraad van Sint-Oedenrode, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 september 2005, het bestemmingsplan "Sint-Oedenrode Zuid" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 mei 2006, kenmerk 1137414, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij faxbericht van 6 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. R.G.A. Wouters, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Sint-Oedenrode, vertegenwoordigd door wethouder H. van den Berk van de Laar en R. van Boxtel, ambtenaar van de gemeente.
Verweerder is, met kennisgeving, niet ter zitting verschenen.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt van appellanten
2.3. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Dienstverlening -DV-" met de nadere aanduiding "zd/w", dat voorziet in het oprichten van een massief woon- en/of kantorencomplex in direct zicht van de bestaande woonomgeving. Appellanten wijzen op de veelheid aan plannen en procedures voor het onderhavige gebied, waardoor zij bij het kenbaar maken van bezwaren onnodig en ten onrechte kosten hebben gemaakt. Ook vrezen appellanten het verlies van het jarenlang bestaande vrij uitzicht en verwachten zij een vermindering van het woongenot. Appellanten menen voorts dat vanuit de rechtszekerheid moet kunnen worden vertrouwd op het vorige bestemmingsplan "Dommelrode" en de historische wegenstructuur en dat daarvan niet mag worden afgeweken op grond van voornamelijk economische motieven. In dat verband wordt door appellanten opgemerkt dat de presentatie van het woon/kantorencomplex als een tweede gebouw dat extra fondsen kan genereren voor het gebouw Mariëndael een oneigenlijke planologische en stedenbouwkundige grondslag vormt. Appellanten stellen verder dat het complex te massief is en stedenbouwkundig gezien niet aanvaardbaar. Het betreft immers een gebouw met oplopende bouwhoogten met de hoogste zijde van 11 meter direct tegenover de woningen van appellanten. Niet kan worden gesteld dat een nieuwe laan enkel kan ontstaan door het oprichten van dit massieve woon/kantorencomplex. Bovendien zijn de vermeende 'poortfunctie' van de nieuwe laan naar het park en kasteel en de noodzaak daarvan niet nader onderbouwd, aldus appellanten. Tenslotte stellen appellanten dat het plan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen, terwijl bij herhaling nu al sprake is van een overmatige parkeerbehoefte en de gehanteerde parkeernorm niet nader is aangeduid.
2.4. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het plan in zoverre goedgekeurd. Verweerder wijst erop dat bij de procedure tot vaststelling van dit plan is voldaan aan alle wettelijke voorschriften. Verweerder is van mening dat het complex in relatie tot het bestaande gebouw Mariëndael een poortfunctie vormt aan de nieuwe laan naar het park en het kasteel, waarbij de beoogde ontwikkeling qua maat en schaal aansluit op de omgeving. Voor beide gebouwen van Mariëndael zijn oplopende bouwhoogten opgenomen, welke bouwhoogten verlopen van maximaal 6 meter naar maximaal 11 meter, hetgeen past bij de bouwhoogten van de in de omgeving liggende sporthal en omliggende woningen. Verweerder meent dat deze maximale bouwhoogten voor Mariëndael, gelet op de beoogde poortfunctie van beide gebouwen, in relatie tot de omgeving aanvaardbaar is. Ten aanzien van de parkeerbehoefte merkt verweerder op dat verspreid in de omgeving van Mariëndael voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn, uitgaande van een behoefte van 20 parkeerplaatsen voor het nieuwe kantoorgebouw.
Vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. Het plan voorziet naast het vastleggen van de bestaande situatie onder meer in de ontwikkeling van Mariëndael en omgeving. Het project Mariëndael en omgeving omvat de reeds gerealiseerde nieuwbouw van een cultureel-educatief centrum Mariëndael en de oprichting van een tweede gebouw, een woon- en/of kantorencomplex. Het nieuw gebouwde centrum Mariëndael is zodanig gepositioneerd dat de Jonker Marcus van Gerwenlaan rechtdoor kan worden getrokken en kan worden aangesloten op de Laan van Henkenshage, waardoor een nieuwe doorlopende laan ontstaat. Het centrum Mariëndael is aan de noordzijde van de nieuwe weg gerealiseerd. Het woon/kantorencomplex is voorzien aan de zuidzijde van deze weg.
2.5.2. In de toelichting op het plan in paragraaf 3.2.5 staat vermeld dat de beide gebouwen zodanig worden gesitueerd dat deze een toegangspoort vormen aan de nieuwe laan naar het Kasteel Henkenshage en wat betreft uitstraling en vormgeving op elkaar worden afgestemd. Het nieuw te bouwen complex krijgt, evenals het centrum Mariëndael, een oplopende bouwhoogte van maximaal 6 meter naar maximaal 11 meter.
2.5.3. Blijkens de toelichting in paragraaf 3.2.6 bedraagt de parkeerbehoefte 220 parkeerplaatsen, waaronder maximaal 20 plaatsen voor het tweede nieuwe gebouw, wanneer hier een kantoorfunctie wordt gerealiseerd. In de toekomstige situatie zullen in het gebied Mariëndael en omgeving ongeveer 220 parkeerplaatsen aanwezig zijn, waarvan 110 plaatsen gerealiseerd worden tussen het zuidelijke nieuwe gebouw en de sporthal en ongeveer 25 plaatsen achter het centrum Mariëndael.
2.5.4. Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder c, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming "Dienstverlening-DV-" en met de aanduiding "(zd/w)" bestemd voor zakelijke dienstverlening of woningen dan wel een combinatie daarvan, met dien verstande dat indien sprake is van een combinatie van functies dienstverlening met een rechtstreeks contact met het publiek op de begane grond moet worden uitgeoefend. Daarnaast zijn de gronden ingevolge artikel 6, eerste lid, onder h, bestemd voor parkeervoorzieningen. Op de plankaart zijn voor dit plandeel specifieke maximale bouwhoogten opgenomen, oplopend van 6 meter naar 11 meter.
Het oordeel van de Afdeling
2.6. De Afdeling stelt allereerst vast dat bij de procedure tot vaststelling van dit plan is voldaan aan de wettelijke voorschriften. Het bezwaar van appellanten met betrekking tot onduidelijke procedures treft derhalve geen doel.
2.6.1. Wat betreft het bezwaar van appellanten dat op grond van de rechtszekerheid vertrouwd moet kunnen worden op het vorige bestemmingsplan en de historische wegenstructuur en dat de bouw van een massief woon- en/of kantorencomplex niet voorzienbaar was, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt.
2.6.2. Uit de toelichting en de hierbij behorende verantwoording van het plan blijkt dat diverse redenen zijn aangevoerd waarom het plan voorziet in de bouw van een woon- en/of kantorencomplex. Door de situering van het reeds bestaande centrum Mariëndael is het mogelijk geworden een doorlopende route te creëren, waardoor de ruimtelijke en maatschappelijke structuur en samenhang van dit deel van Sint-Oedenrode worden versterkt en het park niet meer wordt doorsneden door een weg voor doorgaand autoverkeer. Ter begeleiding van de weg en als versterking van het nieuwe centrum Mariëndael wordt het wenselijk geacht ook aan de zuidzijde een gebouw te realiseren, zodat beide gebouwen een toegangspoort vormen aan de nieuwe laan naar het Kasteel Henkenshage. Met het complex wordt een optimaal ruimtegebruik nagestreefd. Daarbij komt als niet onbelangrijk voordeel dat hierdoor middelen gegenereerd kunnen worden voor het cultureel- en jongerencentrum Mariëndael. Gelet op bovenstaande overwegingen heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een onvoldoende of oneigenlijke planologische afweging in de zin dat uitsluitend belang is gehecht aan economische motieven.
2.6.3. Appellanten hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat het complex in stedenbouwkundig opzicht niet past binnen de omgeving, nu voor beide gebouwen aan de nieuwe laan oplopende bouwhoogten gelden die niet afwijken van de bestaande bebouwing in de directe omgeving. Bovendien heeft het woon/kantorencomplex een slanke langwerpige vorm, waardoor er vanaf de Streepenstraat zicht blijft bestaan op het park dat het kasteel omringt. Gelet hierop is het standpunt van verweerder niet onredelijk dat het gebouw vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is.
2.6.4. Wat betreft het bezwaar van appellanten dat het verlies van het jarenlang bestaand vrij uitzicht vanuit hun woningen onaanvaardbaar is en leidt tot een vermindering van het woongenot, overweegt de Afdeling dat in zijn algemeenheid geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. Gelet op de locatie van het tweede gebouw op de plankaart bestaat geen grond voor het oordeel dat sprake is van een zodanige vermindering van het woongenot van appellanten dat verweerder hierin aanleiding had moeten vinden goedkeuring te onthouden.
2.6.5. Wat betreft het bezwaar van appellanten ten aanzien van het aantal voorziene parkeerplaatsen en de gehanteerde parkeernorm, overweegt de Afdeling het volgende. Ter zitting is gesteld dat ten aanzien van de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van circa 215 parkeerplaatsen in de directe omgeving van Mariëndael, waaronder een behoefte van 20 parkeerplaatsen voor het tweede gebouw, indien hier een kantoorfunctie wordt gerealiseerd. Op dit aantal kan een correctie worden toegepast, nu de parkeerbehoefte van een kantorencomplex en de overige instellingen en woningen in het gebied zich niet tegelijkertijd zal voordoen, maar verspreid over de dag. Uitgaande van een kantoorfunctie van het gebouw mocht naar het oordeel van de Afdeling worden aangenomen dat wordt voorzien in voldoende parkeervoorzieningen. Het plan laat echter ook toe dat in het gebouw uitsluitend woningen worden gevestigd. Ter zitting heeft de gemeenteraad gesteld dat dan moet worden uitgegaan van een parkeerbehoefte van 23 parkeerplaatsen voor het tweede gebouw. In dat geval is echter onduidelijk of een correctie kan worden toegepast vanwege een niet gelijktijdig optredende parkeerbehoefte. Daarbij is van belang dat de parkeerbehoefte in geval van de benutting ten behoeve van een kantoorfunctie zich op andere tijdstippen doet gevoelen dan in geval van de benutting voor een woonfunctie. Uitgaande van een woonfunctie van het gebouw is derhalve onvoldoende onderzocht of op de maatgevende tijdstippen voldoende parkeerplaatsen aanwezig zullen zijn in het gebied. Nu verweerder in het bestreden besluit de parkeerbehoefte uitsluitend heeft beoordeeld uitgaande van een kantoorfunctie van het gebouw, is dit besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en genomen.
2.6.6. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit, wat betreft het desbetreffende plandeel, in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 9 mei 2006, kenmerk 1137414, voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Dienstverlening -DV-" met de nadere aanduiding "zd/w";
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 678,73 (zegge: zeshonderdachtenzeventig euro en drieënzeventig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door provincie Noord-Brabant aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat provincie Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Kooijman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2007