ECLI:NL:RVS:2007:BA6464

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200701998/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Kromstraat, herziening I, herinrichting De Plaatse rondom De Gender

Op 20 juni 2006 heeft de gemeenteraad van Veldhoven het bestemmingsplan "Kromstraat, herziening I, herinrichting De Plaatse rondom De Gender" vastgesteld. Dit besluit werd goedgekeurd door de gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 16 januari 2007. Verzoeker heeft op 20 maart 2007 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 8 mei 2007 ter zitting behandeld, waarbij verzoeker en vertegenwoordigers van de verweerder en de gemeenteraad aanwezig waren.

De Voorzitter overweegt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Verzoeker stelt dat de goedkeuring van het bestemmingsplan onterecht is verleend, omdat de termijn voor vaststelling volgens de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) is overschreden. De Voorzitter concludeert dat de gemeenteraad nog bevoegd was om het plan vast te stellen, aangezien er geen kennisgeving van terinzagelegging van een herziening was gedaan. Verzoeker heeft ook aangevoerd dat hij niet de mogelijkheid heeft gekregen om zijn bedenkingen mondeling toe te lichten, maar de Voorzitter stelt dat er geen wettelijke verplichting is om dit te doen.

Daarnaast heeft verzoeker materiële bezwaren geuit, waaronder dat de bebouwing niet in overeenstemming is met eerdere uitspraken en dat het plan leidt tot een aantasting van het dorpsgezicht. De Voorzitter concludeert dat de gemeenteraad in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De bezwaren van verzoeker worden afgewezen, en de Voorzitter verwacht dat het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200701998/2.
Datum uitspraak: 31 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2006 heeft de gemeenteraad van Veldhoven, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, het bestemmingsplan "Kromstraat, herziening I, herinrichting De Plaatse rondom De Gender" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 16 januari 2007, kenmerk 1214025, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 20 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 21 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 22 maart 2007, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 mei 2007, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.J.M. Danen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Veldhoven, vertegenwoordigd door R. Smits, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Procedurele bezwaren
2.2.    Verzoeker stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Hiertoe voert hij onder meer aan dat de termijn als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) voor vaststelling van het plan is overschreden, waardoor het plan niet rechtsgeldig is vastgesteld. Volgens verzoeker heeft verweerder hem ten onrechte na de termijnoverschrijding geen toepassing gegeven aan artikel 40b van de WRO door over te gaan tot herziening van het bestemmingsplan "Kromstraat".
De Voorzitter overweegt dat het plan mede is opgesteld om te voldoen aan artikel 30 van de WRO. Ingevolge artikel 40b, eerste lid, tweede volzin, van de WRO, voor zover hier van belang, blijft de gemeenteraad na een onthouding van goedkeuring aan een bestemmingsplan ook na het verstrijken van de termijn tot herziening van een plan als bedoeld in artikel 30, van de WRO nog bevoegd tot herziening, zolang geen kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerp van een door gedeputeerde staten vastgestelde herziening van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden. Aangezien deze terinzagelegging niet heeft plaatsgevonden, was de gemeenteraad nog bevoegd tot vaststelling van het plan en was verweerder gehouden een besluit omtrent goedkeuring van het plan te nemen.
2.3.    Verzoeker stelt voorts dat verweerder ten onrechte geen mogelijkheid heeft geboden de door hem ingebrachte bedenkingen toe te lichten.
Ten aanzien van dit bezwaar overweegt de Voorzitter dat noch de WRO noch enige andere wettelijke bepaling een verplichting legt op verweerder om verzoeker in staat te stellen om zijn schriftelijk ingebrachte bedenkingen mondeling toe te lichten. Dit bezwaar slaagt derhalve niet.
Materiële bezwaren
2.4.    Verzoeker is van mening dat uit de eerdere uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2001, no. 200000117/1, betreffende het bestemmingsplan "Kromstraat", volgt dat in het plangebied slechts een poortgebouw met een commerciële functie is toegestaan. De bebouwing die het plan mogelijk maakt is daarmee niet in overeenstemming. Daarnaast leidt die bebouwing volgens verzoeker tot een onaanvaardbare aantasting van het dorpsgezicht en vindt hij de toegestane bebouwing met een maximale nokhoogte van 13 meter niet passen bij het gebouw op het naastgelegen perceel. Verder betwijfelt verzoeker of het plan voldoende zekerheid biedt ten aanzien van de toegestane bouwmogelijkheden. Ook stelt hij dat verweerder bij de behandeling van zijn bedenkingen omtrent de parkeerproblematiek ten onrechte heeft verwezen naar de aanpak van deze problematiek in een nabijgelegen gebied. Voorts acht verzoeker het onderzoek naar de natuurwaarden in het plangebied onvoldoende. Verzoeker is van mening dat de gemeente onvoldoende onderhoud verricht aan enkele monumentale bomen in het plangebied en hij heeft bezwaren tegen de wijze waarop enkele andere bestemmingsplannen zijn gepubliceerd en tegen de zijns inziens gebrekkige werking van een bergbezinkbassin.
2.5.    Aan de gronden in het plangebied is grotendeels de bestemming "Groenvoorzieningen" toegekend. Gronden aan de oostzijde van het plangebied, die nabij de Dorpstraat liggen, zijn bestemd voor "Wonen" en "Verkeers- en verblijfsdoeleinden".
2.6.    In voornoemde uitspraak heeft de Afdeling, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
"2.5.4. Verder blijkt uit de aanduidingen op de plankaart dat op het terrein twee halfvrijstaande woningen, drie meergezinswoningen (appartementengebouwen) en zes aaneengebouwde woningen zijn voorzien. De nokhoogte van deze woningen bedraagt volgens de planvoorschriften ten hoogste 10 meter. Voorts voorziet het plan in de mogelijkheid een bedrijfspand op te richten met een nokhoogte van ten hoogste 12 meter. Daarnaast heeft een deel van het terrein de bestemming "Verkeersdoeleinden" gekregen.
2.5.5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het in het geding zijnde gebied thans een natuurlijke inrichting heeft waaraan door de omgeving een hoge belevingswaarde wordt toegekend. Gelet op hetgeen ter plaatse mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan is de Afdeling van oordeel dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de in het plan voorgestelde bebouwing de situatie ter plaatse fundamenteel wijzigt en dat de voorgestane stedelijke inrichting ten koste gaat van het huidige karakter van het gebied. De argumenten die zijn aangevoerd voor woningbouw op deze plek -  in het raadsbesluit wordt gesproken van de vorming van een vierde pleinwand, het vergroten van de sociale veiligheid, het vergroten van het draagvlak en de financiële uitvoerbaarheid - hebben de Afdeling er niet van kunnen overtuigen dat verweerders aan de voorziene nieuwbouw meer belang hadden moeten toekennen dan aan het behoud van de natuurlijke loop van de Gender en de daarmee samenhangende belevingswaarde voor het dorpscentrum.
2.5.6. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening."
2.7.    De Voorzitter overweegt dat uit voornoemde uitspraak, anders dan verzoeker stelt, niet kan worden afgeleid dat verweerder slechts de bouw van een poortgebouw in redelijkheid niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening zou kunnen achten. Ingevolge het nu voorliggende plan mogen aan de zijde van de Dorpstraat twee woningen worden gebouwd met een nokhoogte van maximaal tien meter en een goothoogte van maximaal acht meter. Op verder van de Dorpstraat gelegen gronden mogen ingevolge het plan drie woningen worden gebouwd met een nokhoogte van maximaal dertien meter en een goothoogte van maximaal elf meter. De gemeenteraad heeft hiermee in planologische zin aangesloten bij de bouwmogelijkheden voor de aanwezige bebouwing aan de Dorpstraat 1/3, naast de gronden met de bestemming "Wonen". Voldoende duidelijk is wat het plan aan bouwmogelijkheden biedt.
De Voorzitter is verder van oordeel dat verweerder in de bezwaren van verzoeker ten aanzien van de parkeerproblematiek geen aanleiding heeft hoeven zien om goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.8.    De Voorzitter neemt voorts in aanmerking dat de vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, in beginsel pas aan de orde komen in een procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dat doet er niet aan af dat verweerder geen goedkeuring aan het plan had kunnen verlenen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Deze situatie doet zich hier niet voor. In het rapport "Quick scan flora en fauna: onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en overige natuurwet- en regelgeving voor plangebied De Plaatse rondom De Gender, Veldhoven" (IJzermans & Van Spréw, 11 januari 2006) zijn de resultaten neergelegd van het onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de flora en fauna in het plangebied. Blijkens dit rapport hoeven voor de realisering van de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt geen ontheffingen van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden.
2.9.    Voor het overige zijn de bezwaren van verzoeker niet planologisch-juridisch van aard of hebben zij geen betrekking op de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt. Derhalve kunnen zij in het kader van deze procedure niet aan de orde komen.
2.10.    In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat verweerder het plandeel met de bestemming "Wonen" ten onrechte niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening heeft geoordeeld.
2.11.    Gezien het vorenstaande verwacht de Voorzitter dat het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven, zodat het verzoek dient te worden afgewezen.
2.12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven                                                  w.g. Broekman
Voorzitter                                                           ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2007
12-528.