ECLI:NL:RVS:2007:BA6061
Raad van State
- Hoger beroep
- T.M.A. Claessens
- D. Roemers
- C.J.M. Schuyt
- Rechtspraak.nl
Beslissing over verblijfsvergunning asiel en de implicaties van besnijdenis onder artikel 3 EVRM
In deze zaak heeft de Raad van State op 23 mei 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie had op 30 mei 2006 de aanvraag van appellante afgewezen, waarna de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Leeuwarden, op 8 januari 2007 het beroep van appellante ongegrond verklaarde. Appellante stelde dat de rechtbank niet had gemotiveerd waarom de besnijdenis van haar zoons niet als een ernstige vorm van mishandeling of aantasting van het menselijk lichaam kon worden gezien, en dat dit in strijd was met artikel 3 van het EVRM, dat onmenselijke of vernederende behandeling verbiedt.
De Raad van State oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat haar zoons bij terugkeer naar Sierra Leone een reëel risico liepen om tegen hun wil te worden besneden. De Raad bevestigde dat de Minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat appellante geen aanspraak kon maken op een verblijfsvergunning op basis van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. De Raad concludeerde dat de grieven van appellante niet voldoende waren onderbouwd en dat het hoger beroep kennelijk ongegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, zij het met verbetering van de gronden.
De beslissing werd genomen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de voorzitter en de leden in tegenwoordigheid van een ambtenaar van Staat de uitspraak openbaar maakten. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.