ECLI:NL:RVS:2007:BA6003

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602234/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Kleine Vink' en goedkeuring door de Raad van State

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Kleine Vink' door de gemeenteraad van Nieuwerkerk aan den IJssel, vastgesteld op 9 juni 2005. Appellanten, eigenaren van een perceel dat niet positief is bestemd in het nieuwe plan, hebben beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit bestemmingsplan door de gedeputeerde staten van Zuid-Holland. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 3 april 2007, waarbij de appellanten werden vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. H.A. Bravenboer, en de verweerder door mr. J.M. de Haas-Rood. De gemeenteraad was vertegenwoordigd door mr. R. van der Meulen en mr. H. Cappelle.

De Raad van State oordeelt dat de goedkeuring van het plandeel met de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden - Uit te werken (BU)' niet deugdelijk is gemotiveerd. De appellanten stellen dat het perceel van hun bedrijf ten onrechte niet positief is bestemd en dat de goedkeuring in strijd is met de Flora- en faunawet en het Besluit Luchtkwaliteit 2005. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeert dat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat het belang van de ontsluiting van het bedrijventerrein vereist dat deze ontsluiting plaatsvindt over het litigieuze perceel. De Afdeling vernietigt het besluit van de gedeputeerde staten van Zuid-Holland en verklaart het beroep gegrond.

De Raad van State oordeelt dat de appellanten recht hebben op vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 30 mei 2007.

Uitspraak

200602234/1.
Datum uitspraak: 30 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2005 heeft de gemeenteraad van Nieuwerkerk aan den IJssel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) van 30 mei 2005, het bestemmingsplan "Kleine Vink" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 24 januari 2006, kenmerk DRM/ARB/05/6822A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 23 maart 2006, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 14 juli 2006 medegedeeld dat geen verweerschrift wordt uitgebracht.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 8 december 2006. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college en van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. H.A. Bravenboer, advocaat te Rotterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.M. de Haas-Rood, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad van Nieuwerkerk aan den IJssel, vertegenwoordigd door mr. R. van der Meulen en mr. H. Cappelle, ambtenaren van de gemeente, daar gehoord.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het plan
2.3.    Het bestemmingsplan "Kleine Vink" (hierna: het plan) heeft tot doel het realiseren van een nieuw bedrijventerrein in de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel in aansluiting op reeds bestaande bedrijven.
Het standpunt van appellanten
2.4.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden - Uit te werken (BU)".
Zij stellen zich hierbij op het standpunt dat het bedrijf van [appellante B] (hierna: het bedrijf) op het perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel […] (hierna: het perceel), ten onrechte niet positief is bestemd. Voorts is het perceel ten onrechte ingevolge artikel 13, eerste lid, van de WRO aangewezen als onderdeel van het plan ten aanzien waarvan in de naaste toekomst verwezenlijking van het plan nodig wordt geacht.
Apppellanten voeren aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het perceel nodig is voor een goede ontsluiting en optimale verkaveling van het bedrijventerrein.
Appellanten menen voorts dat het plandeel in strijd is met het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Zij voeren in dit verband tevens aan dat het rapport luchtkwaliteit niet met het vastgestelde plan ter inzage heeft gelegen.
Appellanten voeren tevens aan dat het plandeel in strijd is met de Flora- en faunawet.
Appellanten stellen voorts dat het plandeel niet financieel uitvoerbaar is.
Het standpunt van verweerder
2.5.    Verweerder heeft geen reden gezien het plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft het plandeel goedgekeurd.
Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de opslag van de voorraad bedrijfswagens, zoals die plaatsvindt op het verharde deel van het perceel van het bedrijf leidt tot verrommeling en niet past binnen de met het plan beoogde uitstraling van en niet representatief is voor het met het plan beoogde bedrijventerrein waarbij wordt uitgegaan van inpandige opslag.
Volgens verweerder kleven er verkeerskundige bezwaren aan de handhaving van het bedrijf op het perceel en leidt dit tot een minder optimale verkaveling van het plangebied.
Vaststelling van de feiten
2.6.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1.    Het plan heeft betrekking op een gebied in het westelijk deel van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel. Het gebied wordt begrensd door de Rijksweg A20, de Hoofdweg, de nog aan te leggen ontsluitingsweg Nesselande en een watergang op de grens van een woonwagencentrum.
2.6.2.    [appellant A]. is eigenaar van het perceel. Het bedrijf is in 1978 door de rechtsvoorganger van [appellante B] op het perceel gevestigd. Het bedrijf handelt in nieuwe en tweedehands bedrijfs- en vrachtwagens. Deze wagens worden op het verharde deel van het terrein opgesteld. Tevens staat daar een kleine kantoorruimte. Het perceel heeft de bestemming "Bedrijfsdoeleinden - Uit te werken (BU)" met de aanduiding "ontsluiting".
2.6.3.    Het perceel van appellanten had in het voorheen geldende bestemmingsplan "Groene Zoom", dat op 19 juli 1989 van kracht is geworden, een agrarische bestemming.
Ingevolge artikel 26, vierde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Groene Zoom" mogen gronden en bouwwerken, die bij het van kracht worden van het plan in gebruik zijn voor andere doeleinden dan waarvoor zij blijkens de bestemming en deze voorschriften mogen worden gebruikt, voor die doeleinden in gebruik blijven.
2.6.4.    In artikel 3, derde lid, onder a, van de planvoorschriften is bepaald dat daar waar in het plan bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, alleen bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 tot en met 3 van de Lijst van toegelaten bedrijfstypen, als genoemd in bijlage 1, zijn toegestaan.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de plankaart voor "Bedrijfsdoeleinden - Uit te werken) (BU)" aangewezen gronden bestemd voor: bedrijfsdoeleinden, bedrijfswoningen, verkeer en verblijf inclusief parkeervoorzieningen, groen en water en bijbehorende voorzieningen.
Ingevolge artikel 5, derde lid, aanhef, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, werken burgemeester en wethouders het deel van het plangebied met de in het eerste lid genoemde bestemming, uit met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.
In bijlage 1 bij de planvoorschriften zijn onder meer als bedrijven genoemd, taxibedrijven, touringcarbedrijven, goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaak) en verhuurbedrijven voor transportmiddelen en voor machines en werktuigen.
In artikel 13, tweede lid, onder a, sub 2, van de planvoorschriften staat onder meer dat het gebruik van onbebouwde gronden als opslagplaats voor klare voertuigen een verboden gebruik is.
Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de planvoorschriften mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond ten tijde van het van kracht worden van het verbod tot gebruik in strijd met de aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming en dat in enigerlei opzicht afwijkt van het plan, worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan, naar aard en omvang niet wordt vergroot.
Ingevolge artikel 14, derde lid, onder b, van de planvoorschriften is het tweede lid niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van het plan, en het gemeentebestuur dit gebruik onder de vigeur van het voorafgaande bestemmingsplan heeft gewraakt, rechtens kon wraken en het gebruik desondanks is voortgezet.
2.7.    In opdracht van de gemeenteraad heeft Ecorys Research and Consulting onderzoek verricht naar de behoefte aan bedrijventerreinen in de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Vraag- en aanbodanalyse bedrijventerreinen Nieuwerkerk aan den IJssel" van 20 mei 2005 (hierna: het Ecorys-rapport). Hierin is vermeld dat het direct uitgeefbare aanbod bedrijventerrein in Nieuwerkerk aan den IJssel beperkt is. Voorts is daarin vermeld dat de totale vraag voor de middellange termijn in de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel in de periode 2007 tot en met 2015 tussen de 6 en 11 hectare ligt en dat op het moment dat Kleine Vink op de markt komt er waarschijnlijk sprake zal zijn van een inhaalslag. De vraag op Kleine Vink zal in eerste instantie vooral voortkomen uit bedrijven uit de sector bouwnijverheid. Dit is een belangrijke doelgroep, naast de sectoren handel, transport en industrie, aldus het rapport.
Het oordeel van de Afdeling
2.8.    Het plan voorziet niet in de door appellanten gewenste positieve bestemming van hun bedrijf.
Verweerder heeft zijn standpunt dat het bedrijf niet past binnen de uitstraling van het met het plan beoogde bedrijventerrein gemotiveerd met de stelling dat de opslag van de voorraad bedrijfs- en vrachtwagens van het bedrijf leidt tot verrommeling. De Afdeling stelt vast dat het plan mogelijk maakt dat bij de uitwerking door het college van burgemeester en wethouders taxibedrijven, touringcarbedrijven, goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaak) en verhuurbedrijven voor transportmiddelen en voor machines en werktuigen zijn toegelaten. Het plan voorziet niet in een verbod op het uitpandig stallen en parkeren van de bij dergelijke bedrijven behorende bussen, bedrijfs- en vrachtwagens en machines en werktuigen, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit is toegelaten. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom de uitstraling van het stallen en parkeren van bussen, bedrijfs- en vrachtwagens en machines en werktuigen wezenlijk verschilt van de uitpandige opslag van de nieuwe en tweedehands bedrijfs- en vrachtwagens van het bedrijf. Gelet hierop heeft verweerder evenmin voldoende deugdelijk gemotiveerd waarom het bedrijf van appellanten, mede gelet op de omgeving, niet past binnen de uitstraling van het bedrijventerrein.
2.8.1.    Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat het perceel nodig is voor een goede ontsluiting van het met het plan beoogde bedrijventerrein overweegt de Afdeling dat het belang bij de ontsluiting van het bedrijventerrein op zichzelf aanwezig kan worden geacht. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom het belang bij de ontsluiting van het bedrijventerrein vereist dat deze ontsluiting plaatsvindt over het litigieuze perceel. Niet is aannemelijk gemaakt dat aan het belang van de ontsluiting van het bedrijventerrein niet ook zou kunnen worden tegemoetgekomen door een andere situering. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat door de gemeenteraad ter zitting is erkend dat ontsluiting direct naast het perceel mogelijk is.
Verweerder heeft evenmin deugdelijk gemotiveerd waarom een positieve bestemming voor het bedrijf op het perceel zal leiden tot een minder optimale verkaveling van het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden - Uit te werken (BU)". In dit verband neemt de Afdeling in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft gesteld dat het bedrijf voor het grootste gedeelte gevestigd kan blijven op het perceel, indien de uitstraling daarvan wordt aangepast in overeenstemming met de uitstraling van het beoogde bedrijventerrein.
Het voorgaande klemt te meer nu het bedrijf het met het plan strijdige gebruik, gelet op het bepaalde in artikel 14, tweede lid, van de planvoorschriften, kan voortzetten, zolang en voor zover de strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemmingen in dit plan naar aard en omvang niet wordt vergroot.
In dit verband overweegt de Afdeling dat niet in geschil is dat het perceel reeds meer dan twintig jaar in gebruik is als bedrijfsterrein door het bedrijf van appellanten en de rechtsvoorganger van dit bedrijf. Voor zover het bestaande gebruik is aangevangen voordat het bestemmingsplan "Groene Zoom" in werking is getreden, mocht dit gebruik op grond van het algemene overgangsrecht van dat plan worden voortgezet. Weliswaar heeft de gemeenteraad zich op het standpunt gesteld dat het met dat bestemmingsplan strijdige gebruik na het van kracht worden van dat bestemmingsplan is uitgebreid, maar vast is komen te staan dat het bestaande gebruik voor een aanzienlijk deel reeds bestond ten tijde van het van kracht worden van dat bestemmingsplan.
2.8.2.    Met betrekking tot de aanwijzing op grond van artikel 13 van de WRO staat voorop dat de toepassing van artikel 13 van de WRO in beginsel tot de beleidsvrijheid van de gemeenteraad behoort. Dit neemt echter niet weg dat in de bestemmingsplanprocedure ter beoordeling staat of de realisering van de toegekende bestemming uit planologisch oogpunt bezien urgent moet worden geacht. Verweerder heeft in zijn besluit niet aannemelijk gemaakt dat deze urgentie bestaat. Ook uit de plantoelichting volgt geen noodzaak tot spoedige realisering van de bestemming voor deze gronden. De enkele verwijzing naar de in het Ecorys-rapport geraamde behoefte is in dit verband onvoldoende. Dit klemt te meer nu de aanwijzing ziet op gronden die in het bestemmingsplan de bestemming "Bedrijfsdoeleinden - Uit te werken (BU)" hebben gekregen en voor die plandelen derhalve nog een of meer uitwerkingsplannen vastgesteld moeten worden. Hieruit volgt dat het bestreden besluit voor zover het betreft de goedkeuring van de aanduiding "gebied ex artikel 13, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening" op plankaart 2 en het daarbij behorende artikel 15 van de planvoorschriften niet berust op een deugdelijke motivering.
2.8.3.    Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre genomen is in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond.
De Afdeling ziet, gelet op de door het gemeentebestuur en verweerder ter zitting gestelde financiële respectievelijk ruimtelijke samenhang tussen het perceel en het resterende plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden - Uit te werken (BU)", alsmede gelet op de bestaande samenhang met betrekking tot de ontsluiting van dat plandeel, aanleiding om het besluit te vernietigen wat betreft de gehele goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden - Uit te werken (BU)".
Gelet op het voorgaande behoeven de overige argumenten van appellanten geen bespreking.
Proceskosten
2.9.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 24 januari 2006, kenmerk DRM/ARB/05/6822A, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden - Uit te werken (BU)";
III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Zuid-Holland aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. H.P.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel                          w.g. Van Dorst
Voorzitter                           ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2007
325-533.