ECLI:NL:RVS:2007:BA5978

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200607970/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming door Stichting Financiële Hulpverlening Vuurwerkramp

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag om een tegemoetkoming door het bestuur van de stichting "Stichting Financiële Hulpverlening Vuurwerkramp". De aanvraag werd afgewezen op 14 april 2005, waarna het bestuur op 9 maart 2006 het bezwaar van appellante ongegrond verklaarde. De rechtbank Almelo bevestigde deze afwijzing op 20 september 2006. Appellante stelde dat zij als gevolg van de vuurwerkramp schade had geleden en dat zij ten onrechte niet als gedupeerde onderneming was aangemerkt. De rechtbank oordeelde echter dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat haar onderneming, gelegen buiten het rampgebied maar binnen de gemeentegrenzen van Enschede, financieel afhankelijk was van het schadegebied. Dit oordeel werd door de Raad van State bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de voorwaarden voor een tegemoetkoming niet waren vervuld, en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet opging, omdat de andere genoemde ondernemingen zich binnen het schadegebied bevonden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200607970/1.
Datum uitspraak: 30 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 06/522 van de rechtbank Almelo van 20 september 2006 in het geding tussen:
appellante
en
het bestuur van de stichting "Stichting Financiële Hulpverlening Vuurwerkramp".
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2005 heeft het bestuur van de stichting "Stichting Financiële Hulpverlening Vuurwerkramp" (hierna: het bestuur) een aanvraag van appellante om een tegemoetkoming afgewezen.
Bij besluit van 9 maart 2006 heeft het bestuur het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 september 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 31 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 1 november 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 december 2006 heeft het bestuur van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2007, waar appellante en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. R.Th.G. van der Veldt, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Volgens artikel 1, aanhef en onder f, van de Regeling tegemoetkoming schade ondernemingen vuurwerkramp Enschede (hierna: de Regeling) wordt onder schadegebied verstaan het gebied zoals dat is aangegeven op de bij deze Regeling behorende bijlage 1.
Volgens artikel 1, aanhef en onder g, voor zover thans van belang, wordt onder gedupeerde onderneming verstaan de natuurlijke of rechtspersoon die op 13 mei 2000 voor eigen rekening en risico binnen het schadegebied, of in een binnen het grondgebied van de gemeente Enschede gelegen gebied dat is aangegeven op de bij deze regeling behorende bijlage 2, gelegen gebouw, een onderneming in de zin van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 of de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 exploiteerde en die als rechtstreeks en onmiddellijk gevolg van de vuurwerkramp schade ondervindt, met dien verstande dat waar in de Regeling wordt gesproken van onderneming daaronder mede wordt verstaan het door een natuurlijke persoon op 13 mei 2000 voor eigen rekening en risico binnen het schadegebied, of in een binnen het grondgebied van de gemeente Enschede gelegen gebied dat is aangegeven op de bij de Regeling behorende bijlage 2, gelegen gebouw, zelfstandig uitgeoefende beroep.
Volgens artikel 1, aanhef en onder h, voor zover thans van belang, wordt onder levensvatbare onderneming verstaan een gedupeerde onderneming die voordat de vuurwerkramp zich op 13 mei 2000 voordeed een winst uit onderneming genereerde.
Volgens artikel 2, eerste lid, kent de Stichting Financiële Hulpverlening Vuurwerkramp de levensvatbare onderneming die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de vuurwerkramp op verzoek een tegemoetkoming toe overeenkomstig het in de Regeling bepaalde.
Volgens bijlage 2 bij de Regeling wordt het gebied als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder g, van de Regeling bepaald door de gemeentegrenzen van Enschede. Een onderneming gelegen binnen de gemeentegrenzen wordt alleen als gedupeerde in de zin van deze Regeling aangemerkt als deze in omzet en productie in overwegende mate financieel afhankelijk is van het schadegebied zoals omschreven in artikel 1, aanhef en onder f, van deze Regeling.
2.2.    De rechtbank heeft overwogen dat het bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante niet als een gedupeerde onderneming is aan te merken, aangezien appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de omzet en productie van haar onderneming, gelegen buiten het rampgebied, maar binnen de gemeentegrenzen van Enschede, in overwegende mate financieel afhankelijk was van het schadegebied. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het bestuur terecht geen tegemoetkoming aan appellante toegekend.
2.3.    Appellante bestrijdt dat oordeel van de rechtbank en betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij als gevolg van de vuurwerkramp schade heeft geleden. Appellante betoogt verder dat zij ten onrechte niet als een gedupeerde onderneming is aangemerkt. Daartoe verwijst zij naar twee andere personen, aan wie door het bestuur op grond van de Regeling wel een tegemoetkoming is toegekend, terwijl de omzet en productie van de ondernemingen van deze personen, net als appellante, niet afhankelijk waren van het schadegebied. Ten slotte betoogt appellante met het oog op de Regeling tegemoetkoming in kosten en inkomensderving bij ziekte vuurwerkramp Enschede dat haar omzet is gedaald in 2000.
2.3.1.    De vraag of appellante in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming in kosten en inkomensderving bij ziekte vuurwerkramp Enschede, kan in dit geding niet worden beantwoord, omdat de aanvraag en de daarop gevolgde besluiten daarop geen betrekking hadden.
Ter zitting heeft het bestuur overigens te kennen gegeven kort na ontvangst van de aanvraag van appellante deze te hebben doorgezonden naar het op basis van laatst vermelde regeling bevoegde bestuursorgaan, het bestuur van de Stichting Uitvoeringsorganisatie Personenschade Vuurwerkramp. Appellante heeft gesteld nimmer een reactie van laatst vermelde stichting te hebben ontvangen. Het bestuur heeft desgevraagd toegezegd te zullen bevorderen dat appellante van het bestuur van de Stichting Uitvoeringsorganisatie Personenschade Vuurwerkramp alsnog een reactie krijgt.
2.3.2.    Het betoog van appellante dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet als een gedupeerde onderneming kan worden aangemerkt, slaagt niet. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat het bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder g, van de Regeling, aangezien, hoewel haar onderneming is gelegen binnen de gemeentegrenzen van Enschede, niet is gebleken dat deze in omzet en productie in overwegende mate financieel afhankelijk is van het schadegebied als bedoeld in bijlage 2 van de Regeling.
2.3.3.    Ten aanzien van de door appellante genoemde twee personen heeft het bestuur onbestreden gesteld dat, anders dan de onderneming van appellante, de ondernemingen van deze personen op 13 mei 2000 waren gevestigd binnen het schadegebied, zodat de voorwaarde dat de onderneming in omzet en productie in overwegende mate financieel afhankelijk is van het schadegebied voor deze twee ondernemingen niet van toepassing was. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, aangezien geen sprake is van gelijke gevallen.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B.F.C. van Rheenen, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak              w.g. Van Rheenen
Voorzitter              ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2007
385