ECLI:NL:RVS:2007:BA5592
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- B. van Wagtendonk
- D. Roemers
- R.J.R. Hazen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen ongewenstverklaring en intrekking verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die ongewenst is verklaard door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De appellant had eerder een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verkregen, maar deze werd ingetrokken bij besluit van 31 juli 2006. De rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, verklaarde het beroep van de appellant tegen deze intrekking niet ontvankelijk op 26 januari 2007. De appellant stelde dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel had gegeven over zijn betoog dat verdragsrechtelijke verplichtingen hem in staat moesten stellen om in beroep te worden ontvangen, ondanks de jurisprudentie van de Afdeling. De Raad van State oordeelde dat de appellant de gestelde schending van de artikelen 3 en 8 van het EVRM in de procedure tegen de ongewenstverklaring of in een procedure tegen de eventuele weigering om deze op te heffen naar voren kan brengen. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een schending van artikel 13 van het EVRM, omdat er rechtsmiddelen openstonden die de mogelijkheid tot rechtsherstel boden. Het hoger beroep werd kennelijk ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, met verbetering van de gronden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.