ECLI:NL:RVS:2007:BA5537

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702058/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en afwijking van de pardonregeling

In deze zaak heeft de Raad van State op 8 mei 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De staatssecretaris van Justitie had na de inbewaringstelling van de appellant beoordeeld of er aanleiding was om de maatregel op te heffen in het licht van de nog vast te stellen pardonregeling. De staatssecretaris heeft echter afgeweken van zijn vaste gedragslijn, die voorschrijft dat vreemdelingen die voldoen aan bepaalde voorwaarden niet in bewaring worden gesteld of, indien zij al in bewaring zijn, niet langer in bewaring worden gehouden. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had onderbouwd waarom de maatregel van bewaring in dit geval rechtmatig was. De Raad concludeerde dat de maatregel van bewaring van aanvang af onrechtmatig was, omdat de staatssecretaris niet had voldaan aan de voorwaarden die in het regeerakkoord waren vastgesteld. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant gegrond. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding aan de appellant en vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de vastgestelde gedragslijnen en de noodzaak voor de staatssecretaris om tijdig te beoordelen of vreemdelingen onder de pardonregeling vallen.

Uitspraak

200702058/1.
Datum uitspraak: 8 mei 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/8994 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 16 maart 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2007 is appellant in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 maart 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 maart 2007 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2007, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D. Kuiper, ambtenaar bij het Ministerie van Justitie, is verschenen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt appellant dat de rechtbank, door te overwegen dat de staatssecretaris enige tijd moet worden gegund om te bezien of in bewaring gestelde vreemdelingen al dan niet onder de werking van het in het regeerakkoord opgenomen voornemen om te komen met een regeling betreffende het zogenoemde generaal pardon (hierna: de pardonregeling) vallen, heeft miskend dat het de staatssecretaris reeds bij de inbewaringstelling van appellant duidelijk kon zijn dat hij mogelijkerwijs onder dat pardon viel en derhalve de bewaring van aanvang af onrechtmatig is.
2.1.1. In het coalitieakkoord van 7 februari 2007 (TK 2006-2007, 30891, nr. 4, blz. 35) (hierna aan te duiden als: het regeerakkoord), is in onderdeel 6 van de paragraaf over het immigratiebeleid vermeld dat er, om op korte termijn de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet af te wikkelen, een regeling komt in het kader waarvan ambtshalve een verblijfsvergunning wordt verleend aan personen die aan de nader in dit onderdeel opgesomde objectieve criteria voldoen.
2.1.2. Namens de staatssecretaris is ter zitting bij de Afdeling het volgende naar voren gebracht. De staatssecretaris, die zich gebonden acht aan de uitvoering van het regeerakkoord, hanteert met ingang van 22 februari 2007, de datum waarop de leden van het kabinet zijn beëdigd, de vaste gedragslijn dat in verband met de vast te stellen pardonregeling vreemdelingen die voldoen aan de navolgende voorwaarden, niet in bewaring worden gesteld dan wel, voor zover zij vóór die datum reeds in bewaring waren gesteld, niet langer in bewaring worden gehouden. Bedoelde voorwaarden luiden als volgt:
a. de vreemdeling heeft vóór 1 april 2001 een eerste asielaanvraag
ingediend;
b. er bestaan ten aanzien van de vreemdeling geen contra-indicaties van
openbare orde, waarbij wordt uitgegaan van de in artikel 67, eerste lid,
aanhef en onder b tot en met e, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna:
Vw 2000) vermelde voorwaarden voor ongewenstverklaring en het
terzake daarvan gevoerde beleid, dat is vastgelegd in de
Vreemdelingencirculaire 2000. Voor het bestaan van deze contra-
indicaties is niet noodzakelijk dat de vreemdeling daadwerkelijk ongewenst
verklaard is;
c. niet aantoonbaar is dat de vreemdeling buiten Nederland heeft verbleven.
Een kort bezoek aan het buitenland wordt de vreemdeling niet
tegengeworpen.
Het onderzoek of de op de voet van artikel 50 van de Vw 2000 staande gehouden dan wel overgedragen vreemdeling aan deze voorwaarden voldoet, wordt in de gevallen waarin die staandehouding of overdracht dateert van na 22 februari 2007 verricht binnen de voor de ophouding van de vreemdeling geldende maximale termijn. In geval een vreemdeling reeds voor die datum in bewaring is gesteld, geldt als uitgangspunt dat bedoeld onderzoek binnen 14 dagen na genoemde datum alsnog wordt verricht.
2.1.3. De staatssecretaris heeft eerst na de inbewaringstelling van appellant beoordeeld of in het licht van de nog vast te stellen pardonregeling aanleiding bestond van die maatregel af te zien en deze met ingang van
8 maart 2007 opgeheven. Aldus is de staatssecretaris afgeweken van zijn hiervoor onder 2.1.2 vermelde vaste gedragslijn. Dat, zoals de staatssecretaris ter zitting bij de Afdeling heeft toegelicht, in dit geval als gevolg van een communicatiestoornis een voorafgaande beoordeling achterwege is gebleven, is geen bijzondere omstandigheid die afwijking van zijn vaste gedragslijn kan rechtvaardigen. Ook overigens is niet van zodanige omstandigheden gebleken. De opgelegde maatregel van bewaring is derhalve van aanvang af onrechtmatig. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene, het inleidende beroep alsnog gegrond verklaren. Aan appellant wordt op na te melden wijze schadevergoeding toegekend.
2.3. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 16 maart 2007 in zaak no.
AWB 07/8994;
III. verklaart het door appellant bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. veroordeelt de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) om aan appellant een bedrag van € 630,00 (zegge: zeshonderddertig euro), aan schadevergoeding te betalen;
V. veroordeelt de Staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de Secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter
w.g. Van Dokkum
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2007
480
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak