200701620/2.
Datum uitspraak: 15 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
Bewonersorganisatie Zeeheldenbuurt e.a., gevestigd te Groningen,
verzoekers,
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Bij besluit van 31 mei 2006 heeft de gemeenteraad van Groningen het bestemmingsplan "Kostverloren, Zeeheldenbuurt en Badstratenbuurt" vastgesteld.
Bij besluit van 23 januari 2007, kenmerk 2006-11.707/4/B.5, RP, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 16 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 27 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 28 maart 2007, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekers hebben hun verzoek aangevuld bij brief van 13 april 2007.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 mei 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [bestuurslid] van de Bewonersorganisatie Zeeheldenbuurt, en bijgestaan door ing. J. Astrego, en verweerder, vertegenwoordigd door A.H. Wiechertjes, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar als partij gehoord de gemeenteraad van Groningen, vertegenwoordigd door drs. G.C.H.J. van de Vorstenbosch, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" en, voor zover thans van belang de aanduidingen "minimale bouwhoogte 12 meter en maximale bouwhoogte 20 meter", "differentiatiegrens" en "maximale bouwhoogte 7 meter" ter plaatse van het perceel Eendrachtskade Zuidzijde 12.
In dit verband voeren zij aan dat het plan bij de vaststelling ten opzichte van het ontwerpplan zodanig is gewijzigd dat een nieuw ontwerpplan opgesteld had moeten worden. Voorts voeren verzoekers aan dat verweerder hun bedenkingen niet volledig heeft weergegeven.
Verzoekers stellen zich voorts op het standpunt dat verwezenlijking van het plandeel leidt tot aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden in de vorm van schaduwwerking en aantasting van privacy en uitzicht.
2.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het plandeel gezien het stedelijke karakter van de omgeving in stedenbouwkundig opzicht aanvaardbaar is. Voorts meen hij dat gelet op de afstand van de desbetreffende bouwvlakken met bijgehorende bouwhoogten tot de woningen in de directe omgeving en de ligging in een stedelijke omgeving, geen sprake zal zijn van ernstige aantasting van het uitzicht en privacy. Voorts heeft hij zich op het standpunt gesteld dat uit ten behoeve van de voorbereiding van het plan opgestelde schaduwdiagrammen is gebleken dat verwezenlijking van het plan niet leidt tot ernstige schaduwwerking.
2.4. De Voorzitter ziet in de aangevoerde formele bezwaren geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De wijzigingen bij de vaststelling van het plandeel betreffen wijziging van de minimale bouwhoogte van 9 meter naar 12 meter en van de maximale bouwhoogte van 18 meter naar 20 meter aan de voorzijde van het perceel Eendrachtskade Zuidzijde 12 en het opnemen van een bouwvlak dat voor 100% bebouwd mag worden met een bouwhoogte van 7 meter aan de achterzijde van dat perceel. Deze wijzigingen zijn naar het oordeel van de Voorzitter naar aard en omvang niet zodanig groot dat sprake is van een geheel ander plan. Voorts overweegt de Voorzitter dat artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht zich er niet tegen verzet dat verweerder de bezwaren samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van bedenkingen afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
2.5. De Voorzitter stelt vast dat het plandeel voorziet in 100% bebouwing daarvan, met aan de voorzijde van het perceel tot een diepte van ongeveer 25 meter vanaf de Eendrachtskade Zuidzijde een hoogte van maximaal 20 meter. Voor de daarachter liggende gronden voorziet het plandeel in een bebouwing met een hoogte van maximaal 7 meter.
Aan de zuidkant van het plandeel staan woningen aan de Witte de Withstraat. Aan de zuidwestkant staan woningen aan het Abel Tasmanplein. Ter zitting is onweersproken gesteld dat deze woningen een hoogte hebben van drie bouwlagen. Ter zitting is vast komen te staan dat in de directe omgeving van het plandeel verscheidene gebouwen met een bouwhoogte gelijk aan en hoger dan de op de voorzijde van het plandeel mogelijk gemaakte bouwhoogte van 20 meter staan.
De Voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de met het plandeel mogelijk gemaakte bouwhoogte aansluit bij de bestaande bouwhoogten in de omgeving van het plandeel.
2.6. Wat betreft het bouwvlak aan de achterzijde van het perceel met een maximale bouwhoogte van 7 meter is ter zitting gebleken dat verweerder ervan uitgegaan is dat dit bouwvlak grenst aan de bijgebouwen van de woningen aan de Witte de Withstraat 19 en 21 en dat de afstand tussen het bouwvlak en het hoofdgebouw van deze woningen ongeveer zeven meter bedraagt. Evenwel hebben appellanten ter zitting onweersproken gesteld dat geen sprake is van bijgebouwen van de woningen en dat de delen die door verweerder zijn aangemerkt als bijgebouwen behoren tot de woningen, zodat het bouwvlak direct aansluit op een deel van de achtergevel van die woningen. Derhalve is verweerder er, bij de beoordeling van de door appellanten gestelde bezwaren inzake aantasting van het uitzicht, privacy en schaduwwerking, ten onrechte vanuit gegaan dat het bouwvlak op een afstand van zeven meter van het hoofdgebouw van deze woningen ligt.
Gelet op het vorenstaande verwacht de Voorzitter dat de Afdeling in de bodemprocedure aanleiding zal zien het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduiding "maximale bouwhoogte zeven meter", te vernietigen. Hij ziet dan ook, gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plandeel, aanleiding het bestreden besluit in zoverre bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
Voor het overige ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 23 januari 2007, kenmerk 2006-11.707/4/B.5, RP, voor zover het betreft het achterterrein van het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" ter plaatse van het perceel Eendrachtskade Zuidzijde 12, zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 43,93 (zegge: drieënveertig euro en drieënnegentig cent); het dient door de provincie Groningen aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Groningen aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Taal
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2007