200702186/1 en 200702186/2.
Datum uitspraak: 14 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend respectievelijk gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. 06/903 en 06/1314 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen van 14 februari 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Westerveld.
Bij besluit van 6 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westerveld (hierna: het college) aan Woonstichting Actium een vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van twaalf woningen aan de Markeweg te Havelte, gemeente Westerveld.
Bij besluit van 7 november 2006 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 6 april 2006 herroepen en opnieuw een vrijstelling en bouwvergunning verleend voor voornoemde woningen.
Bij uitspraak van 14 februari 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door appellanten daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 27 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 28 maart 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 28 maart 2007, hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2007, waar [gemachtigde], in persoon en bijgestaan door mr. S.L. Schram, advocaat te Amsterdam, en F.J. Waterman, en het college, vertegenwoordigd door A.J. Boers en J.J. Zwier, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Havelte-dorp" (hierna: het bestemmingsplan) rust op de betrokken gronden de bestemming "eengezinshuizen EO".
Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat gebouwd wordt buiten de op de plankaart aangegeven bebouwingsstrook. Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een vrijstelling verleend.
2.3. Appellanten betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval een afwijking van de volgens de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de brochure) in acht te nemen afstand van minimaal 30 meter tussen de beoogde woningen en hun bedrijfsperceel aanvaardbaar moet worden geacht.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 13 mei 1997 in zaak no. E01.94.0433 (BR 1997, p. 830), heeft de brochure een indicatief en globaal karakter en dient deze als hulpmiddel bij het ontwerpen van een bestemmingsplan. Een afwijking van de daarin vermelde afstanden dient te worden gemotiveerd.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat in redelijkheid mocht worden afgeweken van de in de brochure vermelde afstand. Aan dat standpunt heeft het ten grondslag gelegd dat aan appellanten in 1997 een milieuvergunning is verleend, waarbij rekening is gehouden met de toen ter plaatse aanwezige woningen. Nu de in het bouwplan voorziene woningen op een grotere afstand van het perceel van appellanten zijn gelegen dan de oude, inmiddels gesloopte, woningen, is volgens het college sprake van een verbetering van de situatie.
2.3.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt om op kortere afstand van het perceel woningen te bouwen dan die waarin het bouwplan voorziet. Verder is gebleken dat de afstand tussen de met het bouwplan beoogde woningen en het perceel van appellanten groter is dan die tussen de voorheen aanwezige woningen en dat perceel. Gelet hierop, moet worden geoordeeld dat in de door het bouwplan nagestreefde situatie een betere bescherming wordt geboden aan de belangen die de brochure beoogt te beschermen dan in de oude situatie en de situatie die het bestemmingsplan mogelijk maakt, indien de bouwmogelijkheden ten volle zouden worden benut. Appellanten betogen op zichzelf terecht dat die belangen niet beperkt zijn tot de belangen die bij de verlening van de milieuvergunning in ogenschouw zijn genomen. Door het bouwplan wordt echter ook aan de door appellanten gestelde belangen, die betrekking hebben op een goed woon- en leefklimaat, een hogere mate van bescherming geboden dan in de oude situatie en de situatie die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Onder deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter de motivering van het college dat het bouwplan voorziet in een verbetering van de situatie ter plaatse terecht voldoende draagkrachtig geacht om van de in de brochure neergelegde indicatieve afstand af te kunnen wijken.
2.4. De voorzieningenrechter heeft voorts, anders dan appellanten betogen, terecht geconcludeerd dat het college een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen van Woonstichting Actium die gediend zijn bij de realisering van de woningen dan aan de belangen van appellanten. Het college heeft derhalve in redelijkheid de vrijstelling kunnen verlenen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Roessel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2007