ECLI:NL:RVS:2007:BA5228

Raad van State

Datum uitspraak
11 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702339/2 en 200702755/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • D. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake nadere eisen voor inrichting golfbaan

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 mei 2007 uitspraak gedaan over verzoeken om voorlopige voorzieningen in het kader van een geschil tussen verzoekster sub 1, een golfbaan, en verzoekers sub 2, omwonenden van de golfbaan, tegen het college van burgemeester en wethouders van Opsterland. De zaak betreft een besluit van 15 mei 2006 waarin nadere eisen werden gesteld aan de inrichting van de golfbaan, gelegen op een perceel in Opsterland. Verzoekster sub 1 heeft bezwaar gemaakt tegen deze nadere eisen, die onder andere betrekking hebben op geluidshinder veroorzaakt door onderhoudswerkzaamheden aan de golfbaan.

De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 27 april 2007. Tijdens deze zitting is naar voren gekomen dat de nadere eisen, zoals geformuleerd in het besluit van 15 mei 2006, door verweerder zijn herroepen en vervangen door een nieuw besluit. De Voorzitter heeft vastgesteld dat de nieuwe nadere eisen betrekking hebben op onderhoudswerkzaamheden die tussen 19.00 en 07.00 uur niet mogen plaatsvinden aan de holes van de golfbaan die grenzen aan het perceel van verzoekers sub 2. Verzoekster sub 1 heeft betoogd dat deze eisen onterecht zijn en dat de werkzaamheden geen onaanvaardbare hinder veroorzaken.

De Voorzitter heeft geoordeeld dat de nadere eisen zoals geformuleerd in het nieuwe besluit, in redelijkheid zijn gesteld en dat de belangen van verzoekster sub 1 en verzoekers sub 2 voldoende zijn afgewogen. De Voorzitter heeft het verzoek van verzoekers sub 2 om een voorlopige voorziening af te wijzen en het verzoek van verzoekster sub 1 gedeeltelijk toegewezen. Dit betekent dat de nadere eis onder 5 is geschorst, maar dat verzoekster sub 1 voor het overige geen gelijk heeft gekregen. Tevens is het college van burgemeester en wethouders van Opsterland veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan verzoekster sub 1.

Uitspraak

200702339/2 en 200702755/2.
Datum uitspraak: 11 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in de gedingen tussen:
1.    [verzoekster sub 1], gevestigd te [plaats],
2.    [verzoekers sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Opsterland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2006 heeft verweerder nadere eisen gesteld met betrekking tot de inrichting van verzoekster sub 1, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij aan verzoekster sub 1 en verzoekers sub 2 gerichte brieven van 6 maart 2007, verzonden op 12 maart 2007, heeft verweerder het besluit van 15 mei 2006 herroepen en vervangen door een nieuw besluit tot het stellen van nadere eisen, vervat in een aan verzoekster sub 1 gerichte brief van 6 maart 2007, verzonden op 12 maart 2007.
Hiertegen hebben verzoekster sub 1 bij brief van 2 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2007, en verzoekers sub 2 bij brief van 18 april 2007, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 2 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2007, heeft verzoekster sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben verzoekers sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 27 april 2007, waar verzoekster sub 1, vertegenwoordigd door mr. Sleijfer, advocaat te Leeuwarden, verzoekers sub 2, in persoon en bijgestaan door mr. T.K. Postma, advocaat te Zwolle, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. drs. J. Vonk en ing. M.H. van der Meulen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    De Voorzitter is van oordeel dat de voornoemde brieven van 6 maart 2007, gezien de strekking en samenhang ervan, tezamen een nieuw besluit op de bezwaren van verzoekster sub 1 en verzoekers sub 2 vormen.
Vast staat dat de inrichting van verzoekster sub 1 onder de werkingssfeer van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) valt.
2.3.    Bij het primaire besluit van 15 mei 2006 heeft verweerder onder meer nadere eisen gesteld voor het equivalente geluidniveau waaraan de inrichting moet voldoen. Deze nadere eisen hielden in dat voor twee afwijkende bedrijfssituaties hogere geluidgrenswaarden golden dan die ingevolge voorschrift 1.1.1, aanhef en onder a, van het Besluit. Voor het overige dienden de activiteiten binnen de inrichting aan lagere geluidgrenswaarden dan die ingevolge voornoemd voorschrift te voldoen. Verweerder heeft het besluit van 15 mei 2006 herroepen. De hiervoor genoemde nadere eisen zijn vervangen door de thans gestelde nadere eis onder 5, inhoudende dat tussen 19.00 en 07.00 uur de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de golfbaan niet verricht mogen worden: verticuteren, beluchten, dressen, bezanden, onkruid bestrijden, beregenen, bladblazen, grasvegen, grasmaaien en bemesten. Derhalve dient de inrichting met de thans gestelde nadere eisen aan de ingevolge voorschrift 1.1.1, aanhef en onder a, van het Besluit geldende geluidgrenswaarden te voldoen.
2.4.    Verzoekster sub 1 kan zich niet verenigen met de onder 5 gestelde nadere eis. Zij voert daartoe aan dat niet is gebleken dat de in deze nadere eis verboden activiteiten zodanige hinder veroorzaken dat deze, mede gelet op haar bedrijfsbelang, niet kunnen worden aanvaard. Voorts betoogt zij dat niet valt in te zien waarom voor het gehele golfparcours de in de onder 5 gestelde nadere eis genoemde activiteiten dienen te worden verboden nu belangen van derden daarbij niet in het geding zijn. Ervan uitgaande dat de desbetreffende nadere eis uitsluitend is bedoeld voor activiteiten nabij de woning van verzoekers sub 2, wijst verzoekster sub 1 er tevens op dat de onder 5 gestelde nadere eis betekent dat het niet mogelijk is om de golfbaan tussen 07.00 en 19.00 uur te beregenen. Daarenboven veroorzaakt de beregening in beperkte mate geluid, aldus verzoekster sub 1. Verzoekers sub 2 betogen geluidoverlast te ondervinden van de activiteiten die plaatsvinden vanuit de greenkeepersloods. Zij zijn van mening dat - zoals voor het overgrote deel van de activiteiten volgens het primaire besluit gold - voor de inrichting, gelet op de aard van de omgeving, lagere geluidgrenswaarden voor het equivalente geluidniveau dienen te gelden dan die ingevolge voorschrift 1.1.1, aanhef en onder a, van het Besluit.
2.5.    Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de nadere eis onder 5 onjuist is geformuleerd. Volgens verweerder dient deze nadere eis  uitsluitend betrekking te hebben op de werkzaamheden aan de holes grenzend aan het perceel Zandlaan 1, met uitzondering van de onderhoudsactiviteit beregenen waarvoor in het geheel geen beperking dient te gelden. Desgevraagd hebben verzoekers sub 2 verklaard dat zij door het beregenen van de golfbaan geen geluidoverlast ondervinden, maar zij vrezen wel voor geluidoverlast in de toekomst door bijvoorbeeld het gebruik van zware pompen. Door verzoekster sub 1 is ter zitting verklaard dat de beregening ook in de toekomst op dezelfde wijze plaats zal vinden en dat voor het gebruik van zware pompen bij de beregening niet behoeft te worden gevreesd. Verzoekers sub 2 hebben voorts desgevraagd verklaard dat zij geen bezwaren hebben indien de beregening wordt uitgesloten van de nadere eis.
Voor wat betreft de beperkte gelding van de nadere eis onder 5 voor de holes grenzend aan hun woning hebben verzoekers sub 2 ter zitting desgevraagd aangegeven dat zij geluidoverlast ondervinden ten gevolge van de activiteiten die vanuit de greenkeepersloods plaatsvinden en dat deze geluidoverlast niet door de door verweerder voorgestane aanpassing wordt verminderd. Naar het oordeel van de Voorzitter dient, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, te worden geconcludeerd dat de binnen de inrichting verrichte activiteiten aan de ingevolge voorschrift 1.1.1, aanhef en onder a, van het Besluit geldende geluidgrenswaarden kunnen voldoen. Voor zover verzoekers sub 2 betogen dat lagere geluidgrenswaarden zouden moeten worden gesteld dan ingevolge voornoemd voorschrift gelden, overweegt de Voorzitter dat bij de beantwoording van de vraag of gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid om nadere eisen te stellen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit, verweerder beleidsvrijheid toekomt. Anders dan bij vergunningverlening kan verweerder daarbij alle betrokken belangen afwegen. In het betoog van verzoekers sub 2 ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bij nadere eis stellen van lagere grenswaarden voor het equivalente geluidniveau dan die ingevolge voorschrift 1.1.1, aanhef en onder a, van het Besluit gelden niet is aangewezen. Voorts merkt de Voorzitter op dat verzoekster sub 1 en verweerder ter zitting hebben verklaard nadere aandacht te besteden aan de activiteiten die plaatsvinden vanuit de greenkeepersloods.
2.6.    Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding om het verzoek van verzoekers sub 2 om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen en het verzoek van verzoekster sub 1 gedeeltelijk toe te wijzen.
2.7.    Verweerder dient ten aanzien van verzoekster sub 1 op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verzoekers sub 2 bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Opsterland van 6 maart 2007, kenmerk BeVo/394 en A06-MM-28, voor zover het de daaraan verbonden nadere eis onder 5 betreft;
II.    treft de voorlopige voorziening dat de nadere eis onder 5 als volgt komt te luiden:
"Tussen 19.00 en 07.00 uur mogen de volgende onderhoudswerkzaamheden aan de holes, grenzend aan het perceel Zandlaan 1, van de golfbaan niet worden verricht: verticuteren, beluchten, dressen, bezanden, onkruid bestrijden, bladblazen, grasvegen, grasmaaien en bemesten.";
III.    wijst het verzoek van verzoekster sub 1 voor het overige af;
IV.    wijst het verzoek van verzoekers sub 2 af;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Opsterland tot vergoeding van bij verzoekster sub 1 in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Opsterland aan verzoekster sub 1 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de gemeente Opsterland aan verzoekster sub 1 het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink                                  w.g. Van Leeuwen
Voorzitter                                 ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2007
373-541.