ECLI:NL:RVS:2007:BA5217

Raad van State

Datum uitspraak
16 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605714/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • R. van der Spoel
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavend optreden door burgemeester van Oud-Beijerland tegen gebruik discotheek Moods B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van de burgemeester van Oud-Beijerland om handhavend op te treden tegen het gebruik van het pand aan het Marktplein 8 door de besloten vennootschap Moods B.V. als discotheek. De burgemeester had op 6 augustus 2002 en het college op 3 september 2002 afwijzend beslist op het verzoek van appellante om handhaving, omdat het gebruik in strijd zou zijn met de Algemene plaatselijke verordening (APV) en het bestemmingsplan. De rechtbank Dordrecht verklaarde de beroepen van appellante ongegrond, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde op 19 mei 2004 dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld. De burgemeester en het college werden gelast om handhavend op te treden. In de uitspraak van 23 juni 2006 verklaarde de rechtbank de beroepen van appellante tegen het besluit van 4 oktober 2004 gegrond, maar dit werd door de Afdeling vernietigd. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester en het college onvoldoende hadden gedaan om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik te beëindigen. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en de besluiten van de burgemeester en het college van 28 juli 2004. Tevens werd hen opgedragen om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Uitspraak

200605714/1.
Datum uitspraak: 16 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Oud-Beijerland,
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 04/897 en 04/916 van de rechtbank Dordrecht van 23 juni 2006 in het geding tussen:
appellante
en
I. de burgemeester van Oud-Beijerland;
II. het college van burgemeester en wethouders van Oud-Beijerland.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 augustus 2002 heeft de burgemeester van Oud-Beijerland (hierna: de burgemeester) afwijzend beslist op het verzoek van appellante om handhavend optreden tegen het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Moods B.V." (hierna: Moods) gemaakte gebruik als discotheek van het pand aan het Marktplein 8 te Oud-Beijerland (hierna: het pand) in afwijking van de ingevolge de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Oud-Beijerland (hierna: de APV) verleende exploitatievergunning.
Bij besluit van 3 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oud-Beijerland (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van appellante om handhavend optreden tegen het door Moods gemaakte gebruik als discotheek van het pand in strijd met het bestemmingsplan.
Bij afzonderlijke besluiten van 6 januari 2003 hebben de burgemeester, onderscheidenlijk het college de door appellante daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 augustus 2003 heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) de daartegen door appellante ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 mei 2004, inzake no.
200306258/1, heeft de Afdeling het tegen deze uitspraak door appellante ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank van 8 augustus 2003 vernietigd, de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond verklaard en de besluiten van 6 januari 2003 vernietigd.
Bij afzonderlijke besluiten van 28 juli 2004 hebben de burgemeester, onderscheidenlijk het college de bezwaren van appellante gegrond verklaard en Moods aangeschreven vóór 1 september 2004 een einde te hebben gemaakt aan het bieden van dansgelegenheid in het pand op vrijdag- en zaterdagavonden tussen 22.00 en 03.00 uur en dit beëindigd te houden.
Bij gezamenlijk besluit van 4 oktober 2004 hebben de burgemeester, onderscheidenlijk het college hun besluiten van 28 juli 2004 ingetrokken.
Bij uitspraak van 23 juni 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de daartegen door appellante ingestelde beroepen, voor zover gericht tegen het besluit van 4 oktober 2004, gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de beroepen voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 1 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 augustus 2006.
Bij brief van 12 oktober 2006 heeft Moods een reactie ingediend. Bij brief van 17 oktober 2006 hebben de burgemeester en het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2007, waar appellante, in persoon en bijgestaan door mr. W.G. van Hassel, gemachtigde, en de burgemeester en het college, beide vertegenwoordigd door mr. J.R. Vermeulen, advocaat te Rotterdam, vergezeld van mr. drs. P.L. van den Herik, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord Moods, vertegenwoordigd door haar [directeur] bijgestaan door mr. L. Vos, advocaat te Barendrecht.
2.    Overwegingen
2.1.    Vaststaat dat ten tijde van de beslissingen op bezwaar van 28 juli 2004 op de vrijdag en zaterdag van 22.00 tot 03.00 uur in het pand aanwezig meubilair werd verplaatst c.q. verwijderd zodat gedanst kon worden, dat zitgelegenheid ontbrak, dat de muziek werd verzorgd door diskjockeys, dat het pand op die tijdstippen slechts tegen betaling toegankelijk was, dat bij de toegang portiers stonden en dat gebruik werd gemaakt van detectiepoorten. Zoals de Afdeling heeft overwogen in voormelde uitspraak van 19 mei 2004 moet het vorenomschreven gebruik worden aangemerkt als het bieden van dansgelegenheid en is zodanig gebruik van het pand niet in overstemming met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Herziening bestemmingsplan Centrum" en ingevolge de planvoorschriften verboden. Dat gebruik is eveneens in strijd met de door de burgemeester voor het onderhavige horecabedrijf verleende exploitatievergunning ingevolge de Algemene plaatselijke verordening. Vaststaat dat de burgemeester en het college bevoegd waren handhavend op te treden tegen het bieden van dansgelegenheid in het pand.
2.2.    Bij de besluiten van 28 juli 2004 hebben de burgemeester en het college Moods aangeschreven vóór 1 september 2004 het bieden van dansgelegenheid in het pand op vrijdag- en zaterdagavonden tussen 22.00 en 03.00 uur te beëindigen en beëindigd te houden. Daarbij is aangegeven dat genoegzaam aan de last tot beëindiging van dansgelegenheid is voldaan wanneer de aanpassingswerkzaamheden in het pand geheel zijn uitgevoerd overeenkomstig de bijgevoegde en gewaarmerkte tekening. Op deze tekening is de situering van stoelen en tafels in het pand zodanig aangegeven dat daarin geen leeg vloeroppervlak aanwezig is van een zodanige omvang dat dit kan dienen als dansvloer.
2.3.    Appellante betoogt met succes dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de besluiten van de burgemeester en het college van 28 juli 2004 toereikend zijn om een met het bestemmingsplan strijdig gebruik te beëindigen en beëindigd te houden. De op voornoemde tekening aangegeven situering van stoelen en meubilair is, gelet op de hiervoor onder 2.1. vermelde, ten tijde van de beslissing op bezwaar door Moods in en bij het pand ontplooide activiteiten, niet afdoende om het met de ter plaatse geldende horecabestemming en de verleende exploitatievergunning strijdige gebruik te beëindigen. Voor zover de door Moods uitdrukkelijk en stilzwijgend geboden faciliteiten aanzetten tot meer dan incidentele dansbewegingen van bezoekers moet dat worden aangemerkt als het bieden van dansgelegenheid. De burgemeester en het college hebben hun beginselplicht tot handhavend optreden veronachtzaamd door zich tot enkele aanwijzingen omtrent de situering van het meubilair te beperken.
2.4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, de beroepen van appellante gegrond verklaren en de besluiten van 28 juli 2004 vernietigen.
2.5.    De aan de burgemeester en college gerichte verzoeken tot handhaving van appellante dateren van 15 juli 2002. De Afdeling ziet gelet hierop aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de burgemeester en het college te gelasten binnen na te melden termijn opnieuw op de bezwaren van appellante te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Bij die beslissingen dient tevens te worden ingegaan op het in de bezwaarschriften gedane verzoek om vergoeding van de kosten die appellante in verband met de behandeling van de bezwaren heeft gemaakt.
2.6.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De kosten van het door R&F Investigations aan appellante uitgebrachte verslag van 24 juli 2006 komen niet voor vergoeding op de voet van 8:75, eerste lid, van de Awb in aanmerking. Dit verslag is eerst in hoger beroep overgelegd en heeft geen betrekking op het in deze procedure van belang zijnde gebruik van het pand ten tijde van de beslissing op bezwaar maar bevat slechts een weergave van de situatie nadien.
2.7.    3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 23 juni 2006 in de zaken nos. AWB 04/897 en 04/916;
III.    verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;
IV.    vernietigt de besluiten van de burgemeester van Oud-Beijerland en het college van burgemeester en wethouders van Oud-Beijerland van 28 juli 2004;
V.    draagt de burgemeester van Oud-Beijerland en het college van burgemeester en wethouders van Oud-Beijerland op binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan nieuwe besluiten te nemen;
VI.    veroordeelt de burgemeester van Oud-Beijerland en college van burgemeester en wethouders van Oud-Beijerland tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van de beroepen en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1610,00 (zegge: zestienhonderdtien euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Oud-Beijerland aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII.    gelast dat de gemeente Oud-Beijerland aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 483,00 (zegge: vierhonderddrieëntachtig euro) voor de behandeling van het hoger beroep en de beroepen vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Willems
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2007
412