200606511/1.
Datum uitspraak: 9 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem,
verweerder.
Bij besluit van 1 augustus 2006 heeft verweerder aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Brand Bierbrouwerij B.V." een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een bierbrouwerij op het adres Brouwerijstraat 2-10 en 18 te Wijlre.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 30 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 12 oktober 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 23 januari 2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van vergunninghoudster. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2007, waar verweerder, vertegenwoordigd door ing. M.G.H.J. van der Venne en mr. A.M.A.J. Heijnens-Ackermans, ambtenaren van de gemeente, is verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. H.H.F. Jansen, drs. O.A.M. Beckers en ing. F.A.M. van Hoof, daar gehoord.
2.1. Verweerder heeft gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is, voor zover het is ingesteld door [8 appellanten]
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (hierna: de Wet uov) en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (hierna: de Aanpassingswet) in werking getreden.
Met de Wet uov worden de oude afdelingen 3.4 en 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht vervangen door een nieuwe afdeling 3.4. De Aanpassingswet bevat aanpassingen van diverse wetten, waaronder de Wet milieubeheer, aan de Wet uov.
Ingevolge artikel IV, eerste lid, van de Wet uov blijft het recht zoals het gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van besluiten die zijn aangevraagd vóór dat tijdstip.
2.3. Blijkens de stukken is op 17 juni 2005 een op 15 juni 2005 gedateerde aanvraag om een veranderingsvergunning krachtens de Wet milieubeheer bij verweerder ingekomen. Op 31 augustus 2005 zijn bij verweerder aanvullingen op deze aanvraag ingekomen. Dat de aanvraag op 17 juni 2005 nog niet volledig was, neemt anders dan verweerder meent, niet weg dat die datum de datum van indiening van de aanvraag is. Dit zou slechts anders zijn indien de aanvullingen dusdanig zouden zijn dat zij zich niet met de eerder ingekomen aanvraag zouden verdragen. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake, zodat 17 juni 2005 moet worden beschouwd als de datum van indiening van de aanvraag. Dit brengt, gezien het bovenstaande, mee dat het recht zoals dat gold vóór 1 juli 2005 van toepassing is op het geding.
2.4. Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat vóór 1 juli 2005 luidde, kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
2.5. Door de desbetreffende appellanten zijn geen bedenkingen ingebracht als bedoeld in bovengenoemd artikel onder a.
2.6. Verweerder heeft de nieuwe afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht met het daarbij behorende recht zoals dat geldt ná 1 juli 2005 toegepast. Gelet op het bovenstaande had hij toepassing moeten geven aan het recht zoals dat gold vóór 1 juli 2005. Of het oude dan wel het nieuwe recht wordt toegepast, heeft gevolgen voor de wijze waarop de beschikking op de aanvraag om een vergunning dient te worden voorbereid. Zo was verweerder onder het recht zoals dat gold vóór 1 juli 2005 in een situatie als hier aan de orde, ingevolge artikel 13.4 van de Wet milieubeheer (oud), verplicht van het ontwerp van het besluit mededeling te doen door een niet op naam gestelde kennisgeving aan de gebruikers van gebouwde eigendommen die in de directe omgeving van de inrichting liggen, voor zover zodanige kennisgeving kon dienen om het beoogde doel te bereiken. Onder het recht zoals dat geldt ná 1 juli 2005 is deze verplichting niet meer opgenomen. Aan appellanten, die in de omgeving van de inrichting wonen, is geen niet op naam gestelde kennisgeving gezonden. Nu verweerder ten onrechte het recht zoals dat geldt ná 1 juli 2005 heeft toegepast, had dit mogelijk wel moeten gebeuren.
2.7. Gelet op het vorenstaande kan de desbetreffende appellanten niet worden verweten dat zij geen bedenkingen hebben ingebracht als bedoeld in bovengenoemd artikel 20.6, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer, zodat het beroep ontvankelijk is. Voorts is gelet op het bovenstaande het besluit in strijd met de wet tot stand gekomen. De Afdeling ziet geen aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem van 1 augustus 2006, kenmerk I.05.02303;
III. gelast dat de gemeente Gulpen-Wittem aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. W. Sorgdrager, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.A.M. van Hamond, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Hamond
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2007