ECLI:NL:RVS:2007:BA4706
Raad van State
- Hoger beroep
- C.H.M. van Altena
- A.M. van Meurs-Heuvel
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag toevoeging voor rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand Leeuwarden
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand Leeuwarden. De aanvraag werd op 6 september 2005 afgewezen, waarna de Raad het bezwaar van appellante op 31 december 2005 ongegrond verklaarde. De rechtbank Leeuwarden bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 1 november 2006. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij haar gronden aanvulde in december 2006.
De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 4 april 2007. Appellante verscheen niet op de zitting, terwijl de Raad vertegenwoordigd was door mr. J. Hamer. De Afdeling overwoog dat volgens artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand, rechtsbijstand niet verleend wordt als de behartiging van het belang redelijkerwijs aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten.
De Afdeling concludeerde dat het bewaken van het verloop van een gehoor inzake vermeende bijstandsfraude niet als een rechtsbelang kan worden gekwalificeerd waarvoor rechtsbijstand noodzakelijk is. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het bewaken van een gehoor een belang is dat appellante zelf kan behartigen, eventueel met hulp van een andere persoon of instelling. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.