200702612/1.
Datum uitspraak: 4 mei 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Sita Recycling Services West B.V.", gevestigd te Arnhem,
verzoekster,
het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Hollandse Delta,
verweerder.
Bij besluit van 1 maart 2007 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van voorschrift 3.1 van de involge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren verleende vergunning van 14 september 1999.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 12 april 2007, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 april 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door ir. J. van Zon en M. van der Toorn, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. L.J.M.M. Vosters en ing. R.E.J. Smit, ambtenaren van het waterschap, zijn verschenen.
2.1. Ter zitting heeft verzoekster haar verzoek ingetrokken voor zover dit was gericht tegen het onderdeel van de last onder dwangsom dat betrekking heeft op het gehalte aan onopgeloste bestanddelen.
2.2. Op grond van voorschrift 3.1 van de vergunning mag het gehalte aan zware metalen in het op de gemeentelijke riolering te lozen bedrijfsafvalwater en mogelijk door bedrijfsactiviteiten verontreinigde hemelwater (hierna: het bedrijfsafvalwater) in enig monster niet hoger zijn dan 5 mg/l.
2.3. Verweerder heeft op 7 september 2006 een overschrijding van het in voorschrift 3.1 opgenomen maximaal toelaatbare gehalte aan zware metalen in het bedrijfsafvalwater geconstateerd van ruim 500%. Verweerder heeft naar aanleiding van deze overtreding de volgende last onder dwangsom opgelegd.
Bij overschrijding van de in voorschrift 3.1 bedoelde waarde ten hoogte van maximaal 100% van die waarde wordt een dwangsom verbeurd van € 2.500,00, met een maximum van € 12.500,00.
Bij overschrijding van de in voorschrift 3.1 bedoelde waarde ten hoogte van minimaal 101% en maximaal 500% van die waarde wordt een dwangsom verbeurd van € 10.000,00, met een maximum van € 30.000,00.
Bij overschrijding van de in voorschrift 3.1 bedoelde waarde ten hoogte van minimaal 501% van die waarde wordt een dwangsom verbeurd van € 25.000,00, met een maximum van € 50.000,00.
2.4. Verzoekster betwist niet dat zij voorschrift 3.1 heeft overtreden. Zij acht handhavend optreden echter onevenredig, omdat het gaat om een incidentele overtreding. Het geconstateerde hoge gehalte aan zware metalen in het bedrijfsafvalwater is volgens haar te wijten aan een combinatie van twee factoren. In de eerste plaats heeft zij op de dag voorafgaand aan de dag waarop de overtreding is geconstateerd, haar bedrijfsriool gereinigd, waarbij zij vermoedelijk niet al het daarin achtergebleven slib en afvalwater heeft afgezogen. In de tweede plaats heeft zij op de dag waarop de overtreding is geconstateerd het achtergebleven slib en afvalwater als gevolg van droge weersomstandigheden met een relatief kleine hoeveelheid bedrijfsafvalwater geloosd, waardoor het gehalte aan zware metalen relatief hoog was.
Voorts verzet verzoekster zich tegen de hoogte van de dwangsommen en tegen de in de last aangebrachte staffel.
2.5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een incident, omdat hij in 2003 en 2004 soortgelijke overtredingen heeft geconstateerd. Ook in die gevallen voerde verzoekster aan dat de oorzaak lag in de reiniging van haar bedrijfsriool, aldus verweerder. Zijns inziens rechtvaardigt de ernst van de geconstateerde overtreding het opleggen van een last onder dwangsom en staat de hoogte van de vastgestelde dwangsommen in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang. Dit belang is onder meer daarin gelegen dat een te hoog gehalte aan zware metalen in het geloosde slib tot gevolg heeft dat dit niet op de uit milieuhygiënisch oogpunt gewenste wijze kan worden verwerkt.
2.6. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6.1. Op grond van de stukken, waaronder de resultaten van door zowel verweerder als verzoekster uitgevoerde metingen, en het verhandelde ter zitting is aannemelijk dat overschrijding van het in voorschrift 3.1 opgenomen maximaal toelaatbare gehalte aan zware metalen in het bedrijfsafvalwater alleen plaatsvindt nadat verzoekster haar bedrijfsriool heeft gereinigd.
Verzoekster heeft ter zitting erkend dat in 2003 een soortgelijke overtreding heeft plaatsgevonden en aangegeven dat zij overtredingen als deze vermoedelijk kan voorkomen door het na reiniging in haar bedrijfsriool achterblijvende slib en afvalwater op een andere wijze te verwerken. Mede gelet hierop kan handhavend optreden naar het oordeel van de Voorzitter niet worden aangemerkt als onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
2.6.2. Ingevolge artikel 5:32, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient het vastgestelde bedrag in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging te staan.
Op grond van het verhandelde ter zitting kan ervan worden uitgegaan dat tot het moment waarop verweerder op het door verzoekster gemaakte bezwaar beslist, verzoekster haar bedrijfsriool niet meer dan één keer zal reinigen. Gelet hierop kan het ervoor worden gehouden dat verzoekster tot dat moment maximaal één dwangsom zal verbeuren. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat behoefte bestaat aan een beoordeling van de maximaal te verbeuren bedragen.
Het per overtreding vastgestelde bedrag, waarvan de hoogte afhankelijk is van de ernst van de overtreding, staat naar het oordeel van de Voorzitter in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van dit onderdeel van de opgelegde last. Hierbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat niet is uitgesloten dat, ongeacht de mate van overschrijding van het in voorschrift 3.1 opgenomen maximaal toelaatbare gehalte, een in absolute zin onaanvaardbare hoeveelheid zware metalen wordt geloosd.
2.7. Gezien het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.C. Leemans, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Leemans
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2007